DONDERDAG 13 MAART 1919. 47 dus een uitweg moeten zoeken en die uitweg zal moeten worden gevonden door een hoogeren druk op de hooge in komens en dan moeten wij maar eens afstappen van de nog niet bewezen stelling die wij hier zoo dikwijls in den Raad hebben gehoord, dat de rijken daardoor de* gemeente zullen verlaten. Maar wanneer ik nu weet, dat wij hier straks deze debatten toch weder zullen krijgen, wanneer de aangekondigde voor stellen van Burgemeester en Wethouders zullen worden be handeld, geloof ik, dat het verstandig zal zijn mijne motie in te trekken. De heer Wilmer. M. d. V. In den loop van de discussies is verloren gegaan eene toezegging van den geachten Wet houder van Financiën, die ik nog eens even wil onderstreepen en die mij meer bevredigd heeft dan de wenschen, die in de motie-Sijtsma liggen. Hetgeen de heer Sijtsma met zijn motie beoogt, nl. eene meer rechtvaardige belasting, sluit niet in wat de Wethouder zooeven naar voren heeft gebracht, nl. eene verhooging van den kinderaftrek. Dit denkbeeld wil ik ten zeerste ondersteunen, en ik hoop, dat de geachte Wethouder ook in dien geest verder zal werken. Ik wil nog even opmerken, dat ik het niet eens ben met den Voorzitter, waar hij deze discussiën een «academisch*' debat noemt. Ik geloof meer, dat deze als een «politiek" debat moeten worden beschouwd. Meer wil ik hierover niet zeggen. De Voorzitter. Ik geloof, dat wij, nu de heer Sijtsma zijne motie heeft ingetrokken, deze discussiën wel kunnen sluiten, maar aangezien de heer Sijtsma heeft gemeend, tot mij een min of meer persoonlijke opmerking te moeten richten, wil ik hem daarop toch even van antwoord dienen. Er werd hier destijds door mijn toedoen eene zoogenaamde degressie ingevoerd, die echter wel degelijk kan worden be schouwd als eene progressie. Als men dus beweert, dat ik een tegenstander van progressie ben, dan wil ik er toch even op wijzen dat deze bewering onjuist is. Daarentegen heeft de heer Sijtsma naar mijne meening gelijk als hij zegt, dat de tijdsomstandigheden eene wijziging in de progressieschaal wenschelijk hebben gemaakt. Ik geloof echter, dat het zwaarder belasten van de grootere inkomens niet zulke schitterende resultaten zal afwerpen, en wijs er op, dat er ook in de lagere standen veel geld verdiend is. Mijn oordeel is, dat geef ik toe, door de omstandigheden anders geworden dan het vroeger was. lntusschen hebben wij hier thans reeds wel degelijk pro gressie, al noemt men dat degressie; op den naam komt het minder aan dan op het wezen. In andere steden, waar andere richtingen heerschende zijn, ik noem slechts Amsterdam, gaat men nu eerst met progressie beginnen. Ik kom er evenwel nogmaals met nadruk tegen op, dat men beweren zou, dat ik tegen progressie zou zijnjuist het tegendeel is het geval, door mijn toedoen werd hier destijds progressie ingevoerd. Wil men in het bestaande stelsel de wijzigingen aanbrengen, die de omstandigheden noodzakelijk hebben gemaakt, dan zal ik daar van harte aan medewerken. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben U daarvoor zeer erken telijk; het is ook niet mijne bedoeling, dat alleen de heel groote inkomens zwaarder zouden moeten worden belast. Er zijn er verscheidenen, die vroeger een inkomen hadden van f 2000.en die nu een inkomen hebben van f 4 tot 6000 Ook die inkomens zou ik zwaarder willen belasten. Het ver heugt mij, dat U, nu de progressie hier eenmaal, zij het dan ook uiterst matig, is ingevoerd geworden. U op dien weg wilt voortgaan. Zoolang ik Raadslid ben heb ik er voor geijverd en ik ben er blij om, dat Burgemeester en Wethouders van plan zijn een voorstel te doen in den geest als door mij altijd is bedoeld. Thans is aan de orde: I. Onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemd Raadslid H. J. Planjer. De Voorzitter. Mag ik de heeren van der Eist, Briët en Heemskerk verzoeken den geloofsbrief te onderzoeken? Ik schors thans de vergadering, totdat de heeren gereed zullen zijn met hun onderzoek. De vergadering wordt geschorst. De vergadering wordt na eenigen tijd heropend. De heer van der Elst. M. d. V. De Commissie heeft den geloofsbrief van den heer Planjer onderzocht. Alle stukken zijn in orde, waarom de Commissie den Raad adviseert den heer Planjer als lid van den Raad toe te laten. Hiertoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter. Mag ik de heeren danken voor de genomen moeite II. Benoeming van een lid van het Hoofdstembureau in Kieskring 1 voor de verkiezing van de leden van dén Ge meenteraad. (Zie Ing. St. No. 63.) De Voorzitter. Mag ik de heeren van Gruting, van Rom- burgh, Wilmer en de Lange verzoeken het stembureau te willen vormen Wordt benoemd met algemeene (25) stemmen de heer Mr. A. C. Visser van IJzendoorn. III. c. q. Benoeming van een plaatsvervangend lid van het Hoofdstembureau in Kieskring I voor de verkiezing van de leden van den Gemeenteraad. (Zie Ing. St. No. 63.) Wordt benoemd met algemeene (25) stemmen de heer Mr. W. J. M. Brantjes van Rijn. IV. Aanwijzing van leden van den Gemeenteraad om, zoo noodig, als plaatsvervangers op te treden van den Burge meester, als voorzitter van het stembureau in het eerste stemdistrict voor de stemming ter benoeming van de leden van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Worden benoemd met algemeene (25) stemmen de heeren J. A. Bots en W. Pera. V. Benoeming van leden en plaatsvervangende leden van het stembureau in het eerste stemdistrict en van voorzitters, leden en plaatsvervangende leden van de overige stembureaux voor de stemming ter benoeming van de leden van de Pro vinciale Staten van Zuid-Holland. Worden benoemd met algemeene (25) stemmen de heeren Stemdistrict I. Hoofdstembureau Raadhuis). tot leden: A. L. Reimeringer, A. Couvee en Mr. E. J. M. H. Bolsius. tot plaatsvervangende leden: Dr. L. Knappert, Dr. H. E. Th. van Sillevoldt en L. Bosch. Stemdistrict II. Bijzondere School in het Noordeinde). tot Voorzitter: Dr. B. D. Eerdmans. tot leden: Mr. W. de Clercq, C. F. Antheunissen en A. Th. Cahen. tot plaatsvervangende leden: J. B. Meynen, F. G. H. Ger- lings en J. P. Creyghton. Stemdistrict III. School in de Haverstraat). tot Voorzitter: K. Sijtsma. tot leden: Mr. W. J. M. Brantjes van Rijn, J. Botsen A. J. den Hollander. tot plaatsvervangende leden: C. W. Huibregtsen, H. J. J. M. Damen en F. Haalebos. Stemdistrict IV. Musis Sacrum). tot Voorzitter: Dr. H. J. Zwiers. tot leden: C. M. Steffelaar, C. Boekee en M. J. B. Herfst, tot plaatsvervangende ledenA. L. Boot, C. F. Schudel en J. Metscher. Stemdistrict V. Stedelijke Lichtfabrieken). tot Voorzitter: Mr. P. E Briët. tot ledenDr. W. J. Jongmans, P. A. van der Heide en J. Heringa. tot plaatsvervangende ledenR. van Ammers, H. W. Tie- leman en C. J. Akkerman. Stemdistrict VI. School aan de Mare). tot Voorzitter: A. Mulder. tot leden: A. de Koster, G. G. Aalders en J. J.Zeegerman. tot plaatsvervangende leden: F. W. Zeelenberg, J. A. A. Dool en P. J. Verhoog. Stemdistrict VII. School aan de Brandewijnsteeg). tot Voorzitter: H. M. Sasse. tot leden: M. Joustra, A. J. Binnendijk en L. Demmenie. tot plaatsvervangende ledenA. Dirks, H. J. Bethe en G. Groen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 5