DONDERDAG 13 MAART 1919. 45 Zaterdagmiddag, zonder financieel nadeel voor de betrokken werklieden. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 10°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1918/1919. Wordt gesteld in handen van de Reclamecommissie. 11°. Adres van C. Koordes, houdende te koop aanbieding van de perceelen Aalmarkt No. 4 en lloefstraat No. 87. Dit adres luidt als volgt: «Leiden, 12. 3. ,19. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Onder- geteekende C. Koordes timmerman, te Leiden, die verklaart te handelen als mondeling gemachtigde van Mevr. de Wed. Gubbi. wonende Haarlstr. 119a eigenaresse van een dubbel heerenhuis staande aan de Aalmarkt No. 4. groot 97 cA. het welk pand ondergeteekende thans aan de Gemeente Leiden te koop kan aanbieden voor den verkoopprijs van 19000. Zegge Negeutienduizend gulden. Thevens kan ondergeteekende aan de Gemeent Leiden te koop aanbieden het huis Hoefstraat 87 hoek Zijdgracht voor den verkooppiijs van ƒ5200. Zegge Vijfduizend tweehondert gulden. Wat perceel Aalmarkt No. 4 betreft kan de Gemeente van nut zijn voor een mogelijke uitbreiding der Stadsgehoorzaal en perceel Hoefstraat hoek Zijdgracht voor een mogelijke verbreeding gelijk aan de Zijdgracht. Deze aanbieding is geldig tot 15 Mei 1919. Zoonoodig verstrekt onderget. gaarne verdere inlichtingen. Hoogachtend C. Koordes. Vliet 41." Wordt voor kennisgeving aangenomen. 12°. Verzoek van de Leidsche Jeugdcommissie, onderafdee- ling Leiden der Arbeiders Jeugdcentrale, gevestigd te Amster dam, om toekenning van een subsidie en beschikbaarstelling van een of meer gemeentelijke localiteiten. Dit verzoek luidt als volgt: «Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, onderge- teekenden L. van Prooyen, onderwijzer, Lange Brug 2 te Leiden, en K. Hugenholtz, ambtenaar aan het Departement van Land bouw, Nijverheid en Handel, Anna van Buerenstraat 171 te 's-Gravenhage, respectievelijk voorzitter en secretaris der Leidsche Jeugd Commissie, onderafdeelirig voor Leiden der Arbeiders Jeugd Centrale, gevestigd te Amsterdam, dat genoemde Commissie zich ten doel stelt de lichame lijke en geestelijke ontwikkeling en ontspanning der Leidsche Aibeiders jeugd door het vormen van sport- en gymnastiek clubs, gezellige clubs, waar verschillende, algemeen ontwik kelende onderwerpen kunnen worden besproken en boeken worden voorgelezen, het geven van herhalingsonderwijs e. d., alles onder bekwame leiding, dat zij daartoe de beschikking noodig heeft over eenige geldmiddelen, welke gedeeltelijk reeds door particuliere gaven zijn verstrekt, doch nog niet toereikend zijn voor het be reiken van het gestelde doel, dat zij voor haar gymnastiek- en gezellige clubs en voor het geven van herhalings-onderwijs de beschikking noodig heeft over daartoe geschikte localen, redenen waarom zij Uwen Raad eerbiedig doch dringend verzoeken aan genoemde Commissie een geldelijke Subsidie te willen verleenen en haar de beschikking te willen toe staan over een gymnastieklocaal en een of meerdere school- localen van een openbare lagere school in Uwe Gemeente en over een of meerdere localen in het aan Uwe Gemeente toebehoorende perceel aan de Pieterskerkgracht, dat ook thans reeds eenige avonden per week voor een dergelijk doel, aan de Meisjesgezellenvereeniging is afgestaan, het een en ander op Zaterdagmiddag of op een of meerdere avonden per week, kosteloos of tegen vergoeding der kosten voor verlichting en verwarming. Hetwelk doende enz. L. van Prooyen, Voorzitter. K. Hugenholtz, Secretaris. Leiden, 12 Maart '19." Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 13°. Motie van den heer K. Sijtsma, in zake de verorde ning op de heffing van eene plaatselijke directe belasting naar het inkomen in de gemeente Leiden. Deze motie luidt als volgt: «Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekende heeft de eer de volgende motie voor te stellen «De Raad, van oordeel dat de bestaande verordening op de heffing eener plaatselijke directe belasting naar het inkomen in deze gemeente wijziging behoeft in dien zin 1°. dat de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud, bedoeld in art. 22 der bestaande verordening, zijnde 300,—, indien de belastingplichtige ongehuwd is en 400.indien de belastingplichtige is gehuwd of, ongehuwd zijnde, als kost winner is aan te merken, worde verhoogd; 2°. dat in ruimere mate dan in de bestaande verordening het geval is, gebruik worde gemaakt van de vrijheid in art. 243 sub IV der gemeentewet aan gemeentebesturen gegeven, om het percentage van heffing niet meer voor alle inkomen gelijk te stellen, maar zoodanig te bepalen dat de heffing voortaan progressief zal zijn; noodigt B. en W. uit met bekwamen spoed een nieuwe ontwerp-verordening op de heffing eener plaatselijke directe belasting op het inkomen den Raad aan te bieden, waarin met de onder sub 1 en 2 genoemde wijzigingen rekening wordt gehouden. K. Sijtsma. Leiden, 12 Maart 1919." De Voorzitter. Volgens het Reglement van orde, is de heer Sijtsma gerechtigd om deze motie onmiddellijk toe te lichten. Misschien zou de heer Sijtsma het wel goed vinden, als ik ter vereenvoudiging van de kwestie, eerst het woord geef aan den Wethouder van Financiën. De heer Sijtsma. Ik vind het uitstekend om eerst den heer van der Pot te hooren. De heer van der Pot. M. d. V. Ik wil beginnen met te bekennen, dat ik dezen morgen eenigszins met verbazing heb kennis genomen van het inkomen van deze motie. Evenwel niet om hetgeen er in staat, want wij zijn er zeker allen wel vau overtuigd, dat in deze tegenwoordige omstandigheden het bedrag van aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud niet ongewijzigd kan blijven; maar om het feit, dat de heer Sijtsma, die een collega heeft, die bovendien Wethouder van Financiën is, en dien hij heel goed kent en dikwijls spreekt, dezen niet eerst eens heeft gevraagd of het indienen van deze motie wel bepaald noodig zou zijn. Wanneer de heer Sijtsma mij dit had gevraagd, dan zou ik hem hebben geantwoord, wat ik nu zeg: de motie is volmaakt overbodig. Ik ben reeds geruimen tijd bezig met een wijziging van deze verordening en pleeg hierover overleg met den ambtenaar, die met dezen tak van dienst is belast, nl. den controleur der gemeentefinanciën. Ik wil zelfs mededeelen, hoever ik hiermede op het oogenblik ben gevorderd, al is het misschien wat voorbarig, omdat ik in dezen niets kan geven dan mijn persoonlijke opvatting, niet die van Burgemeester en Wethouders. Ik voor mij zou het bedrag van aftrak voor noodzakelijk 'levensonderhoud willen verhoogen met ƒ100 voor ongehuwden en met ƒ200 voor gehuwden en kostwinners, en het bedrag voor kinder aftrek willen brengen op 50. Behalve deze aangelegenheid hebben wij echter nog de veel moeilijker kwestie van de wijziging van de progressieschaal. Ik ben ook met deze kwestie bezig. De heer Sijtsma kan evenwel weten, dat dit niet zoo'n gemakkelijke zaak is. De becijferingen, die hierbij noodig zijn, zijn uitermate tijdroovend. Ik kan dus de verzekering geven, dat binnenkort een voorstel tot wijziging van deze verordening in den zin van versterking der progressie den Raad zal bereiken, in ieder geval tijdig genoeg om voor het nieuwe belastingjaar van kracht te kunnen zijn. Het indienen van deze motie was dan ook volmaakt overbodig. Ik hoop, dat de heer Sijtsma dit zal inzien en zijne motie zal willen intrekken. De heer Sijtsma. M. de V. Een enkel woord naar aanlei ding van wat de geachte Wethouder heeft gezegd Wanneer ongesteldheid mij daartoe niet had verhinderd, had ik deze motie reeds aanhangig gemaakt bij de behan deling der begrooting. In de sectievergadering heb ik reeds over deze kwestie gesproken. Uit het antwoord in het sectie- verslag gegeven op mijne vraag heb ik den indruk gekregen, dat er geen voorstel tot verandering zou komen in het be drag van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud. Uit het stenografisch verslag van de begrootingszitting is mij ge bleken, dat de geachte Wethouder het was naar aanlei ding van eene opmerking van den heer Wilmer wel iets

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 3