DONDERDAG 13 MAART 1919. 55 Ik zal dus op het oogenblik ook tegen het amendement, zooals het thans luidt, moeten stemmen, omdat ik mij daar door ook gebonden acht. Maar nogmaals, ik geef in overweging ook dat voorstel terug te nemen en met nadere voorstellen te komen. De heer Reimeringer. Mijns inziens is de beste weg het idee van dei) heer Pera, om deze zaak uit te stellen, want voor een aaneengesloten huizenrij voel ik niets, maar ik voel ook iets voor het idee om hier villa's te stichten; niet zulke groote gebouwen, maar kleinevilla's. Daarvoor is in een stad als Leiden ook plaats en ik moet daarbij opkomen tegen de bewering van den geachten Wethouder, dat de gemeente niet behoeft te zorgen voor terreinen voor die woningen, want het is wel degelijk het belang van de gemeente, dat zij ervoqr zorgt, dat die menschen daarheen trekken. Ik zou mij dus verklaren voor den weg, die de heer Pera heeft aangegeven, om deze zaak nu nog uit te stellen. In 1913 hebben wij dit besluit genomen. Toen is de groote oorlog gekomen, die zeer zeker eene belemmering is geweest voor het bebouwen van terreinen. Daarom zou ik zeggen: laten wij nu nog eens een paar jaren wachten en het terrein niet bederven met aaneengesloten huizen of eene tuinstadwijk. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zal beginnen met even te bespreken de opmerking door den heer Briët gemaakt. De heer Briët zou wenscheri, dat de Raad deze zaak op het oogenblik uitstelde en zich niet bond, voordat zij van het plan van Tuinstadwijk iets meer wist. Welke praktische reden bewoog echter Burgemeester en Wethouders om een anderen weg in te slaan dan den gebruike- lijken en aan den Raad eene principieele beslissing te vragen, zonder dat nog een uitgewerkt plan voorligt? Die reden is, dat men daardoor den architect van zoo'n vereeniging zeer veel overbodig werk bespaart. Wanneer men thans een terrein voorloopig aanwijst, terwijl later als de volledige plannen er zijn, de Raad komt en bij stemming uitmaakt, dat hij voor die bestemming niet voelt en in de aanvankelijke bestemming geen verandering wenscht, dan zijn weken, ja maanden arbeids voor niets geweest. Daarom wilden Burgemeester en Wethouders vragen: wilt gij, wanneer eventueel een plan komt, dat overigens aan uwe ideeën voldoet, alleen omdat gij vroeger een principieel ander standpunt hebt ingenomen, afwijzend daarop beslissen? Dat is het besluit, dat Burgemeester en Wethouders in deze vragen. Ons voorstel heeft dus niet het doel om den Raad zonder voldoende kennis van de plannen de handen te binden. Wanneer het anders uitvalt dan men denkt en men vindt het niet mooi, dan kan de Raad het plan nog verwerpen. De bedoeling is, dat de architect geen monnikkenwerk gaat verrichten, dat wanneer hij komt met een plan, dat hem veel tijd en geld heeft gekost, de Raad niet dat plan daarom alleen verwerpt, omdat men zegt: voor zulke woningen hebben wij het Raamland niet bestemd. Waar dus op deze wijze de Raad geheel vrij blijft in de beoordeeling van een later plan, meen ik dat er geen bezwaar kan zijn, om wanneer hij in deze het standpunt van Burge meester en Wethouders deelt, het gedane voorstel, ook wat dit punt betreft, aan te nemen. Mijnheer de Voorzitter. Overigens kan ik kort zijn, omdat door de voorsteller van het amendement weinig nieuwe ge zichtspunten meer naar voren zijn gebracht. De heer Huurman heeft gezegd dat ik het amendement nog niet zoo dwaas vond. Neen Mijnheer de Voorzitter, dat vond ik zeker niet, en het is mijne bedoeling dan ook ge weest om de argumenten van de heeren volkomen recht te laten wedervaren. Ik vind de zaak voor de gemeente veel te belangrijk, dan dat ik zou willen trachten om door handigheid of hoe dan ook dergelijke amendementen van de baan te schuiven. Ik vind het van zeer veel belang, dat de Raad hier het voor en tegen terdege overweegt. Maar ik ben voor mijzelf niet tot de overtuiging gekomen, dat het tegen door hen naar voren gebracht, zwaarder moet wegen dan het voor. De heer Huurman heeft nog op het volgende gewezen. Hij heeft gezegd, dat er in Leiden op eigenlijk alle groote toegangswegen kleine woningen in het begin zijn gebouwd. Mijnheer de Voorzitter. Daargelaten de formuleering van dat bezwaar, kan ik er wel voor voelen. Het heeft ook mij gefrappeerd, hoe leelijk de bebouwing is onmiddellijk buiten de poorten van Leiden. De bebouwing is daar bedorven, maar niet door de schuld van Leiden. Het is een gevolg van het feit, dat de annexatie te laat is geko men. Ik zou het bejammeren, wanneer dit niet alleen niet verbeterde, maar wanneer wij nu denzelfden kant opgingen. De vergelijking gaat evenwel niet op. Waarom is de be bouwing van den Haagweg en den Hoogen Rijndijk zoo leelijk? Omdat daar allerlei woningen van verschillenden aard door elkander staan. Aan den Haagweg vindt men een heerenhuis en er vlak naast een kroeg, dan weer een oud cavaille met een tuin er voor. Dan loopt er op den Haag weg een straat uit, die te weinig breedte overlaat voor het verkeer. Hierdoor is de bebouwing aldaar totaal bedorven. De boulevard zal echter voldoende breedte hebben voor het verkeer, en daar zullen woningen worden gebouwd die uit schoonheidsoogpunt er elk op zichzelf, niet kwaad zullen uitzien en bovendien een zeker harmonisch geheel zullen scheppen. Wat ik daar even zeide over het deprecieeren van derge lijke woningen, dooi' ze te plaatsen achter arbeidershuizen, is door de heeren de Lange en Hoogenboom verkeerd be grepen. De heer Hoogenboom zegt: het is in strijd met wat de ervaring daaromtrent in Leiden leert. Ik had dit argument wellicht kunnen voorkomen wanneer ik uitvoeriger op deze kwestie was ingegaan. Het is waar, dat men aan de singels woningen aantreft van hoogere huurwaarde, maar daarachter komen de buitenwijken, die ik op het oog had. Nu brengt de rationeele wijze van bebouwing mede, dat men aan de singels en bij de oude poorten begint met een breeden weg, waaraan groote huizen staan. Verderop komen de smallere zijwegen en krijgt, men kleinere huizen. Het verkeer is daar minder druk en eischt dus minder breedte, en die mindere breedte correspondeert weer met lagere woningen. Wanneer men kent een werk als dat van den tegenwoordigen burge meester van LUrecht, Fockema Andreae, dan zal men zien, dat degenen die deze kwestie theoretisch hebben bestudeerd, doorloopend deze meening huldigen en dat een goede uitbouw van eene stad dit beginsel met zich brengt. Nu heeft de heer Hoogenboom opnieuw gesproken over de vroegere plannen van Tuinstadwijk. Hij heeft gezegd, dat er van de plannen van deze vereeniging niets bekend is dan dat. Het oude plan is geheel van de baan. Het was een ontwerp in min of meer idealistischen stijl. Men heeft begrepen, dat voor een dergelijke tuinstadwijk in Leiden met zijn duren grond geen sprake kan zijn. Men is dan ook meer op den beganen. grond gekomen, al heeft de vereeniging haar ouden naam behouden. Men denkt zich thans woningen, die ik heb genoemd woningen van een vriendelijk, aesthetisch aspect, dus woningen, waar men ook iets heeft overgehad voor de uitwendige schoonheid. Nu doen enkele heeren, ook de heer Reimeringer, het voor komen, alsof ik niets over zou hebben en geen zorg zou hebben voor het bouwen van huizen van een hoogere huurwaarde. Men heeft mij verkeerd begrepen. Ik heb' slechts gezegd, dat de wet aan de gemeente geene verplichting oplegt om daarvoor te zorgen. Ik ben het evenwel geheel eens, dat de belangen van Leiden evengoed medebrengen, dat ook voor dergelijke huizen grond beschikbaar wordt gesteld, ik geloof evenwel, dat men dit kan overlaten aan het particulier initiatief. Ik heb grond genoemd, die voor den bouw van dergelijke huizen zeer geschikt is, n.l. den Haagweg en de gronden achter den Rijnsburgschen weg. Van geen van de sprekens heb ik gehoord, dat die gronden niet geschikt zouden zijn. Ik heb gewezen op den Haagweg tot aan de Vink. Dit is een mooie, drukke verkeersweg, voor dergelijke huizen zeer geschikt en voor particulieren bouw naar het mij voorkomt, zeer aantrekkelijk. Nu kan het zijn, dat men aanvankelijk nog wat terug schrikt voor prijzen die gevraagd worden, maar op den duur zal dat den gewonen weg op moeten gaan en zullen die gronden in exploitatie komen, wanneer er behoefte is aan dergelijke huizen en daarom geloof ik niet. dat wij genood zaakt zijn het Raamland voor dat soort woningen als het ware te reserveeren. Dus Burgemeester en Wethouder zijn van meening, dat het op het oogenblik beter is om de rente van het kapitaal te gaan trekken, al is het ook niet de volle rente, waar zij daarmede tevens tegemoet komen in de behoefte ik onderstreep dit nog eens die op het oogenblik zeer groot is in deze ge meente, aan woningen voor categorieën van ingezetenen, zooals ik daareven aanduidde. De heer Huurman. M. d. V. Ik wensch nog eens te her halen wat ik zooeven in den beginne heb gezegd, toen ik vroeg »wat is volkshuisvesting". Letter f beheerscht eigenlijk het heele voorstel. Indien besloten wordt dit terrein te ver- koopen en niet te bestemmen voor volkshuisvesting met rijksvoorschot, dan zouden die woorden moeten worden ge schrapt. Wat nu de opmerking van den geachten Wethouder betreft dat men aan de hoofdverkeersweg heeft groote huizen en meer naar achter kleinere, meen ik, dat men hier bij den Hoogen Rijndijk begint met een nieuw stadskwartier, waar van de hoofdweg is de Burggravenlaan. De heer Van der Pot nu meent echter, dat de Singel de hoofdweg is. Dat is echter maar een weg van 8 a 10 M. breed. Wij maken hier een hoofdverkeersweg, in de nieuwe stad, die 30 M. breed wordt en dat zou nu de heer van der Pot willen bestempelen met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 13