52 DONDERDAG 13 MAART 1919. ingediend, waardoor de Raad in de gelegenheid is gesteld om over deze zeer belangrijke "zaak eene zuiver principieele be slissing te nemen. Door de indiening van dat voorstel wordt namelijk voorkomen, dat deze gewichtige kwestie min of meer onopgemerkt onder den hamer doorgaat en verdwijnt onder het aantal punten, waaruit dit agendanummer is samengesteld, zoodat de Raad zich eens terdege rekenschap kan geven van de vraag: hoe hij in de toekomst wil doen met het terrein van het Raamland. Het spreekt vanzelf, dat Burgemeester en Wethouders de overwegingen, die misschien zouden kunnen weerhouden van een wijze van exploitatie, als thans door hen voorgesteld, degelijk hebben overwogen en dat zij vanzelf daarbij alle recht hebben laten wedervaren aan het afwijkende advies van den Directeur van Gemeentewerken. Het heelt den heer Huurman verwonderd, dat in de stukken niet meer aandacht aan dat advies werd gewijd. Dan moet ik zeggen, dat dit niet anders is dan in overeenstemming met de gewoonte hier in Leiden, dat alleen in de praeadviezen van Burgemeester en Wethouders als het ware gepolemiseerd wordt tegen afwijkende adviezen van commissies, maar niet tegen die van ambtenaren en waar hier de Commissie van Fabricage het standpunt van den Directeur niet deelt, was er geen aanleiding voor Burgemeester en Wethouders om uit voerig op het afwijkend advies van den Directeur in te gaan. Van de opinie van den Directeur heeft nochtans de Raad door het ter visie liggen van het door hem uitgebrachte rapport, ten volle kennis kunnen nemen. Wanneer Burgemeester en Wethouders na rijpe overweging van het voor en tegen in deze zaak tenslotte toch met dit voorstel zijn gekomen, is daarvan in de eerste plaats de reden, dat zij gaarne willen, dat die plannen van de vereeniging Tuinstadwijk nu eens tot verwezenlijking kwamen. Die ver eeniging heeft al jaren geleden een plan bij den Raad ingediend en wij beschouwen het als een belang van de gemeente niet alleen, dat er langzamerhand voldoende goede arbeiderswoningen komen, maar dat er ook goede woningen komen voor de categorie, die maatschappelijk boven de arbeiders staat, dat zijn de kleine ambtenaren, onderwijzers, commiezen, opzichters en dergelijken, die woningen van 4.tot 6.per week kunnen bewonen. Wij achten het van belang voor Leiden, dat ook die menschen hier slagen kunnen bij het zoeken naar goede woningen, en dat zij daarbij niet zulke moeilijkheden ondervinden, als dat in de laatste jaren het geval is geweest. En nu zagen wij op het oogenblik eigenlijk geen andere geschikte oplossing daar voor, als een uitgifte van het Raamland. De heer de Lange heeft gewezen op gronden, die in de laatste tijden door de gemeente zijn aangekocht en zegt: waarom biedt gij dan die gronden niet aan deze vereeniging? Maar het komt mij voor, dat dat niet zou zijn eene rationeele wijze van uitbreiding van onzen bebouwden kom. De heer de Lange en de andere onderteekenaars van het voorstel vreezen, dat het bouwen van deze woningen op het Raamland die wijk daar zal deprecieeren. Ik voor mij geloof, dat wanneer dit soort woningen gebouwd werd op het terrein, dat de heer de Lange op het oog heeft, deze huizen van den aanvang af gedeprecieerd zouden worden door de wijk, die deze woningen scheidt van het centrum der stad. Niet dat ik er zoo'n voorstander van ben om alles precies in te deelen in klassen, maar eene rationeele indeeling van de uitbreiding eener stad brengt toch mede, dat de woningen dichter bij het centrum van hooger huurwaarde zijn dan de huizen aan de buitenzijde der stad. Naarmate men afdaalt naar de peripheric van de stad krijgt men dan kleiner en goedkooper woningen. Wij zouden hier echter krijgen eerst een arbeiderswijk en wel een verre van aantrekkelijke arbeiders wijk en pas daarachter de woningen van Tuinstadwijk, die ik mij voorstel dat zullen hebben een vriendelijk en aardig aspect. Deze omstandigheid deprecieert reeds dadelijk deze woningen. Ik stel dit bezwaar tegenover het bezwaar van den heer de Lange ten aanzien van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Nu hebben de heeren een drietal argumenten naar voren gebracht ter verdediging van hun standpunt. Het eerste argument is, dat de bouwgrond veel te duur zou zijn tengevolge van den' aanleg van zulk een breede boulevard, wat den grondprijs zeer hoog maaljt. Ik wil erin het voorbijgaan op wijzen, dat wij hier te doer, hebben met een zeer bijzonder geval, nl. dat op het Raamland geen schuld meer drukt, zoodat hier niet zou kunnen worden gesproken van een geleden verlies, maar slechts van een gedorven winst, wanneer dit land eventueel zou worden verkocht tegen be trekkelijk lagen prijs. Nu kan men dit principieel het zelfde noemen, het is het praktisch evenwel niet, daar men nu geen aanzienlijk verlies behoeft af te schrijven, hetgeen op de financiën der gemeente een zwaren druk zou hebben geoefend. Dit verschil komt nog te meer uit, omdat het nog zeer de vraag is, of men de verwachte winst zal kunnen incasseeren, gelijk de heeren zich voorstellen. Er kan slechts winst worden gemaakt, wanneer het land tegen hoogen prijs wordt verkocht. Of zelts hierdoor de kosten van aanleg van den boulevard geheel zullen kunnen worden gedekt, laat ik in het midden. De kosten van een boulevard van 30 M. breed, kan men mijns inziens onder geen enkele omstandigheid geheel en al doen drukken op den bouw van de aan die boulevard grenzende woningen, al geef ik toe, dat dit in grooter mate het geval zal moeten zijn bij aanvaarding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan bij verwezenlijking van de verwachting van de heeren de Lange c. s. De vraag is evenwel: zullen die woningen er wel komen? Burgemeester en Wethouders zijn ten opzichte daaran niet zoo optimistisch als de voorstellers van het amendement. Ik geef' toe, dat de mogelijkheid bestaat dat de aanleg van den verbindingsweg wijziging brengt in den toestand, maar ik geloof toch niet, dat het met de exploitatie van het Raam land zoo'n vaart zal loopen als de heeren zich voorstellen. Men stelt zich geloof ik van dezen factor veel te veel voor. Wanneer de heer de Lange zegt: het spreekt van zelf, dat er tot dusverre geen aanvraag kwam, want in een slop bouwt men geen heerenhuizen, dan wijs ik hem op het slop, ge naamd de Oegstgeesterlaan. Daar heeft men toch ook huizen staan van ƒ800 huurwaarde. De heer Huurman. Dat zijn aaneengesloten huizen. De heer van der Pot. Daar heeft U gelijk in. De heer Huurman. Dat wenschen wij thans ook. Volgens het vroeger plan mochten het slechts villa's zijn. De heer van der Pot. De mogelijkheid bestaat, dat deze factor wijziging in den toestand brengt, maar dat de ver andering van dien aard zal zijn, dat de gemeente op eene werkelijk voordeelige wijze van den grond af komt, dat kan ik niet aannemen. Het tweede bezwaar, dat hier zoo'n misstand zou worden geschapen, deelen wij ook niet. Er is van anderen kant reeds op gewezen, dat de heer de Lange deze woningen te veel degradeert, wanneer hij ze gelijkstelt met arbeiderswoningen. De heer Huurman heeft het beeld opgeroepen van de Was- straat, maar ik stel mij voor, dat de woningen van Tuinstad wijk een aardiger aanblik op zullen leveren, dan de huizen in de Wasstraat. De heer Huurman. Ik heb de Wasstraat niet genoemd! De heer van der Pot. Ik geloof daarom ook niet, dat het vervolg van de Burggravenlaan minder kans zal hebben om te worden bebouwd, wanneer wij in het begin krijgen de woningen zooals deze vereeniging zich die denkt, die er uit een aesthetisch oogpunt goed zullen uitzien, dan dat wij daar krijgen aaneengesloten woningen, die op eene wijze als in de Wasstraat min of meer speculatief gebouwd zijD, al zijn die huizen dan wat hooger. Ik geloof dus niet dat die Burg gravenlaan zal worden gedegradeerd. Ik denk ook, dat wij daar verder niet meer zullen krijgen woningen met een huurwaarde van ƒ800.a ƒ1000.maar ik geloof toch wel, dat wij daar nog heel best woningen zullen krijgen van bijv. ƒ200.hooger huurwaarde dan die van Tuinstadwijk. Ik ben van oordeel, dat die kans niet zal worden uitgesloten, doordat men onmiddellijk achter de Hoogere Burgerschool woningen krijgt, zooals de vereeniging zich die denkt. De heer Hoogenboom heeft verwezen naar een vroeger ingediend plan van de vereeniging Tuinstadwijk. Ik kan mede- deelen, dat dit plan al lang van de baan is. Dat plan heeft aanvankelijk bestaan. Het was zeer idealistisch gedacht en gebaseerd op eene werkelijke tuinstadwijk, wat in den naam van de vereeniging is blijven hangen. Maar gaandeweg heeft die vereeniging de bakens verzet en wil zij woningen bouwen, die alleen dit voor hebben op andere woningen, dat zij er door bouw en begroeiing en door het aanbrengen van voor tuintjes voor het oog veel aangenamer uitzien. En daarom meenden wij juist, dat in die Burggravenlaan die woningen verre van misplaatst zouden zijn. Wanneer de heer de Lange dat zoo naar voren brengt en zegt, dat aan een boulevard van 30 M. geen huisjes van anderhalve verdieping hoog kunnen worden geplaatst, vertrouw ik, dat de heer de Lange daarbij alleen een aestethisch be zwaar bedoelt, want overigens kan men aan woningen van die hoogte toch evengoed een vrij uitzicht gunnen en een plantsoentje voor de deur als aan woningen van eene hoogere huurwaarde. Maar uit aesthetisch oogpunt bekeken ben ik het ook niet met hem eens. Wanneer ik na ga in plaatsen, die door hunne natuurlijke ligging het voorrecht van eene ruime bebouwing kunnen genieten, zooals Zeist o. a., dan ziet men, dat daar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 10