48 II. VERORDENING tot wijziging van de verordening van 18 Januari 1917 (Gem.Blad No. 5) op vergunnings- en verlofslocaliteiten en logementen, zooals die sedert gewijzigd is bij verordening van 21 Juni 1917 (GeimBI. No. 26) en van 24 October 1918 (Gem.Bl. No. 39). De tweede zinsnede van het eerste lid van artikel 4 van de verordening van 18 Januari 1917 (Gem.RI. No. 5), op ver- gunniugs- en verlofslocaliteiten en logementen, zooals deze luidt ingevolge de verordening van'24 October 1918 (Gem.Blad No. 39), vervalt. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. N°. 73. Leiden, 27 Maart 1919. Vóór 1 April 1912 waren gemeentebesturen niet bevoegd om in de kosten van ontsmettingen, waartoe de Burgemeester ingevolge de artt. 4 en 5 der wet van 4 December '1872, Staatsblad No. 134, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, last gegeven had, een tegemoetkoming van de belang hebbenden te vorderen. Die ontsmettingen moesten, zoowel waar het woningen als waar het goederen betrof, geschieden ten koste der gemeente. Op genoemden datum trad echter in werking de wet van 14 Juli 1910, Staatsblad No. 204, waarbij aan de eerstvermelde wet eenige artikelen werden toegevoegd, die ouder meer aan de gemeentebesturen de be voegdheid schonken, om van de belanghebbenden, met uit zondering van on- en minvermogenden, een bijdrage te vorderen ter vergoeding van-ot ter tegemoetkoming in de bedoelde kosten. Tot dusver is, in tegenstelling met wat vrijwel alle andere groote en verschillende kleinere gemeenten gedaan hebben, van deze bevoegdheid in Leiden geen gebruik gemaakt. En niet alleen geschieden deze ontsmettingen als regel geheel kosteloos, doch dit is ook het geval met ontsmettingen, die geen verband houden met een besmettelijke ziekte, als waarop de vorenbedoelde wet van toepassing is. Slechts als dan de aanvrage door den belanghebbende zelf geschiedt, worden de werkelijke kosten in rekening gebracht, doch dit komt uiterst zelden voor, daar de betrokkene in den regel wel zijn genees heer bereid vindt om de aanvrage tot ontsmetting te doen. Waar nu bij een door de wet bedoelde besmettelijke ziekte de Burgemeester geacht wordt last tot ontsmetting te hebben gegeven, wanneer de geneesheer aanvrage daartoe doet. bestaat er in de practijk feitelijk ééne uniforme behandeling van alle ontsmettingen, hetzij zij geschieden ingevolge de wet van 1872 of niet, nl. kostelooze behandeling op verklaring van een geneesheer. Alleen wanneer de ontsmettingen ge schieden buiten de gemeente, heeft natuurlijk vergoeding van kosten plaats. Het zal geen verwondering wekken, dat de kosten, welke als gevolg van een en ander door de gemeente gedragen worden, in de laatste jaren zeer belangrijk zijn gestegen. Niet alleen zijn de arbeidsloonen aanmerkelijk verhoogd, maar ook de prijs der ontsmettingsmiddelen is enorm omhoog gegaan, terwijl de kosten der stoomovenontsmetting uit den aard der zaak den invloed van de veel hoogere kolenprijzen hebben ondergaan. Dit alles is voor onze gemeente te bezwaar lijker, omdat zij niet de rijksbijdrage geniet van 50% in de te haren laste blijvende kosten, welke art. 56 der wet van 1872 in het geval van een van rijkswege goedgekeurden ont- smettingsdienst in uitzicht stelt. De volgende cijfers geven van de gaandeweg zwaarder wordende lasten, welke deze dienst op de gemeente legt, een duidelijk beeld. Voor de ontsmetting van woningen enz. be droegen de uitgaven in 1915 3696,59®, in 1916 5040,74, in 1917 4702,20* en in 1918 9163,74», waartegenover ontvangsten stonden respectievelijk groot 741,14», 357,72®, 502,06s en 136.06. 'te uitgaven voor de ontsmetting van lijlgoederen beliepen in 1915 1451,72, in 1916 1993,87, in 1917 2402,88 en in 1918 4017,76®, waartegenover ont vangen werd achtereenvolgens 411,39®, 612,69, 352,88® en 836.29. Bij het zeer sterk stijgend nadeelig overschot van dezen dienst schijnt ons thans het oogenblik gekomen om in de kosten van ontsmettingen een tegemoetkoming te vorderen van de direct belanghebbenden. Ook het in art. 4 der bijge voegde ontwerp-heffingsverordening neergelegde normale tarief is nog als een tegemoetkoming en niet meer te beschouwen. De werkelijke kosten zullen hooger blijven, doch men mag in aanmerking nemen, dat bij ontsmettingen niet alleen dege nen, wier woningen of goederen ontsmet worden, belang hebben, doch ook de gemeenschap, zoodat het billijk is, dat deze een deel der lasten blijft dragen. In overleg met den waarnemenden Directeur der Gemeente reiniging zijn voor het ontworpen tarief eenvoudige maat staven gezocht en wel voor woningontsmetting de inhoud der vertrekken en voor goederenontsmetting het volume der goederen in verband roet de grootte van den nog steeds voor deze ontsmettingen gebruikten oven van de firma de Wilde. De gemeente zelve betaalt aan die firma naaf een zeer ge differentieerd tarief, n.l. per bed, per peluw, per deken, enz. en sommige gemeenten hebben in hun verordeningen den zelfden weg gevolgd, waarnaast dan nog wordt uitgedrukt wat voor het vervoer per man en per uur is te berekenen. Een dergelijk tarief is echter uit administratief oogpunt vrij omslachtig en aan een vast bedrag per heele, halve of kwart ovenvulling is daarom de voorkeur te geven. Ook wanneer in aanmerking wordt genomen, dat volgens art. 2 de ontsmettingen voor allen, wier inkomen beneden 1200.blijft, in de overgroote meerderheid der gevallen, n.l. bij de besmettelijke ziekten, bedoeld in de wet van 1872, gratis zullen blijven geschieden, is toch het in art. 4 ont worpen tarief voor hen, wier inkomen boven deze grens ligt, veelal te hoog te achten. Bij retributies is een uitgebreid progressief tarief niet op zijn plaats, doch er schijnt wel reden om tusschen hen, die het volle tarief betalen en degenen, die in den zin der wet van 1872 als on- en min vermögenden worden beschouwd, een categorie te plaatsen, waarvoor met een lager tarief kan genoegen genomen worden. Waar de grenzen moeten liggen en hoe hoog dit lagere tarief moet zijn, zulks is natuurlijk vatbaar voor verschillende appreciatie. Tot richtsnoer is hier genomen het tarief voor het gebruik van het rijtuig voor ziekentransport, dat nog zeer onlangs, nl. op 13 Juni 1918, door Uwe Vergadering werd vastgesteld. Evenals daar is het lagere tarief aangenomen voor hen, wier inkomen ligt tusschen 1260en 2000.terwijl daar het lagere tarief bedroeg van het normale, is het hier nog iets daarbeneden gesteld. Voor degenen, bij wie de ontsmetting in een geval van besmettelijke ziekte gratis geschiedt, wordt in andere ge vallen de heffing van 50% van het laagste tarief voorgesteld. Een geringe heffing schijnt hier wel gewenscht om overdreven voorzorgsmaatregelen eenigszins te weren. Echter moet ook hier voor gevallen van bepaald onvermogen een uitweg zijn en daarom bepaalt het laatste lid van art. 2, dat dan de ontsmetting ook in deze gevallen gratis geschieden kan. Voor woningontsmetting worden de diensten van den gemeentelijken reinigingsdienst ook buiten de grenzen der gemeente ingeroepen. In ar!. 5 wordt hiervoor een hooger tarief bepaald, terwijl het artikel er voor waakt, dat in deze gevallen nooit minder dan de werkelijke kosten worden terug ontvangen. Art. 7 regelt bepaalde diensten, welke bewezen worden in gevallen van typhus en cholera. Ofschoon deze van eenvou- digen aard zijn, kosten zij de gemeente vrij veel geld. Een matige helfing, ook weer naar hetzelfde eenvoudige progressieve tarief, is dus wel gewettigd. Art. 8 bevat sub 1 en II het reeds geldende tarief voor het gebruik van het ziekenrijtuig. Het werd bij raadsbesluit van 13 Juni 1918 vastgesteld als een tarief voor huur en verhuur. Wanneer aan de verordening de voorgestelde, meer algemeen luidende benaming wordt gegeven, schijnt het echter daarin geheel op zijn plaats, wat bovendien bij de invordering somtijds voordeel kan opleveren. Het sub III voorgestelde is nieuw. Waar de kosten voor de gemeente 's nachts en op Zondag'hooger zijnis het redelijk het tarief dan ook iets hooger te stellen. Zulks kan er toe meewerken om de aanvragen gedurende dien tijd tot de strikt noodige te beperken. Met de heffingsverordening bieden wij U gelijktijdig een invorderingsverordening aan, die geen nadere toelichting zal behoeven. Wij stellen IJ thans voor tot vaststelling van de beide verordeningen over te gaan: VERORDENING op de heffing van rechten voor het ver richten van werkzaamheden door den gemeentelijken ontsmettingsdienst. Art. 1. Op aanvrage kunnen besmette woningen, gebouwen, vaar tuigen, lijf- en andere goederen, door den gemeentelijken ont- smettingsdienst of met tusschenkomst van dien dienst worden ontsmet, onder de voorwaarden in de volgende artikelen omschreven. Die voorwaarden gelden ook, wanneer de burgemeester in gevolge de artt. 4 en 5 der wet van 4 December 1872, Staats blad No. 134, de ontsmetting gelast van huizen, keten en vaartuigen, die brandpunten van besmetting zijn of dreigen te worden, of van besmette of van besmetting verdachte voor werpen. ElSNIG ARTIKEL.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 2