45
Het bovenstaande samenvattende, geven wij Uwe Vergade
ring mitsdien in overweging:
A. te besluiten tot Gedeputeerde Staten het verzoek te
richten om de jaarwedde der wethouders met ingang van
1 Januari 1919 nader te bepalen op f 2500.
B. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening:
VERORDENING, regelende de pensionneering der Wethouders.
Artikel 1.
Aan de wethouders wordt ten laste van de gemeente pen
sioen verleend overeenkomstig de regelen, bij deze verordening
vastgesteld.
Art. 2.
Het pensioen wordt verleend aan hem, die anders dan ten
gevolge van vervallenverklaring overeenkomstig art. 26 of art.
89 der Gemeentewet ophoudt wethouder te zijn, en ten minste
vier achtereenvolgende jaren als zoodanig heeft gefungeerd.
Art. 3.
Het pensioen bedraagt voor elke maand of gedeelte van een
maand, gedurende welke de betrekking is bekleed, een hon
derd twintigste gedeelte van het vast inkomen, hetwelk over
eenkomstig artikel 94 der Gemeentewet wordt genoten, doch
zal het bedrag van dat vast inkomen niet overschrijden. Voor
de berekening van het pensioen telt niet mede de tijd, ge
durende welken de bediening anders dan wegens ziekte langer
dan drie achtereenvolgende maanden door een ander is waar
genomen.
Art. 4.
Het pensioen wordt niet genoten, zoolang de rechthebbende
op pensioen ten laste van de gemeente een betrekking be
kleedt, waaraan een bezoldiging is verbonden, welke even
hoog als of hooger dan het pensioen is; is de bezoldiging
kleiner, dan wordt het pensioen slechts genoten tot het bedrag
van het verschil.
Art. 5.
Het pensioen gaat, behoudens het bepaalde in de laatste
zinsnede van artikel 9 eerste lid, in met den dag, volgende
op dien, waarop de bezoldiging heeft opgehouden. Het wordt
uitbetaald tot het einde van het kalenderkwartaal, waarin het
door overlijden of om andere redenen vervalt.
Art. 6.
Het jaarlijksch bedrag van het pensioen wordt in volle
guldens bepaald, met dien verstande, dat een gedeelte van
een gulden voor een gulden wordt gerekend.
Art. 7.
Het pensioen wordt voldaan in driemaandelijksche termijnen,
telkens na afloop van het kalenderkwartaal.
Art. 8.
Het pensioen wordt op schriftelijke aanvrage verleend door
Burgemeester en Wethouders, die van elk genomen besluit
mededeeling doen aan den Raad.
Art. 9.
De gewezen wethouders of hunne wettelijke vertegenwoor
digers kunnen te allen tijde een aanvrage om pensioen bij
Burgemeester en Wethouder indienen. Geschiedt dit echter
niet binnen zes maanden na den dag, waarop het recht op
pensioen is ontstaan dan gaat het pensioen, in afwijking van
het bepaalde in artikel 5, in met den aanvang van het kalen
derkwartaal, waarin de aanvrage is gedaan.
Het recht op betaling van een termijn van een verleend
pensioen vervalt, indien het bedrag niet is ingevorderd binnen
een jaar na den dag, waarop het betaalbaar was.
De Commissie tot onderzoek van de salarieering
en pensionneering van de wethouders,
A. van der Elst, Voorzitter.
P. E. Briët.
F. van Rombijrgh.
B. D. Eerdmans.
Th. Wilmer, Rapporteur.
Aan den Gemeenteraad.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.