DONDERDAG 20
FEBRUARI 4919.
XIV. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1918/1919.
(Zie Ing. St. No. 48.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
X V. Voorstel tot aankoop ten behoeve van de Stedelijke gas
fabriek van de pereeelen Oostdvyarsgracht No. 2fi, 28, 30 en
32 en Langegracht No. 154, en tot vaststelling van den des-
betreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 29.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
De Voorzitter. Verlangt nog iemand iets op te merken in
het belang der gemeente?
De heer Briët. M. d. V. Ik zou eene enkele opmerking
willen maken over de brandstoffenvoorziening. Ik wil deze
gelegenheid aangrijpen mijn spijt er over uit te drukken, dat
ik in de vorige vergadering niet tegenwoordig heb kunnen
zijn; gelukkig heeft U toen de vragen van den heer Sijtsma
volledig kunnen beantwoorden.
De heer Sijtsma heelt toen ook enkele opmerkingen ge
maakt ten aanzien van mijn persoon. Wat mij betreft, ik
zal daarover zwijgen. Ik kan mij niet alles aantrekken,
wat de menschen van mij zeggen en ik ben het ook niet
van plan, anders had ik geen leven. Ik zou het mij alleen
aantrekken als de aanmerkjpgen kwamen van de zijde van
een man, wiens oordeel ik zeer op prijs stel. Er is even
wel eene kinderachtige opmerking gemaakt over den man, die
de leiding heeft van het brandstoffen-distributiebureau. Die
opmerking was kleineerend en leek op de opmerking, die ik
twee jaar geleden las in De Telegraaf, een blad, over de
waarde waarvan ik thans geen oordeel wensch uit te,spreken.
Gezien de opmerking van den heer Sijtsma en die in De
Telegraaf meen ik, dat er wel eenig verband bestaat tusscben
den correspondent van De Telegraaf en den heer Sijtsma. Ik
vind het eene zeer kinderachtige opmerking, men heelt aan
het hoofd van de Brandstolïencommissie geplaatst een dominee.
Dit is voor het publiek altijd eene goedkoope aardigheid.
Men kan heef-gemakkelijk door dat te zeggen den indruk
verwekken alsot de meest onpraktische man aan het hoofd is
gesteld, dien men vinden kan, vooral als dat een predikant
is, die behoort tot wat meu noemt de rechterzijde. De linker
zijde heeft ook wel predikanten, die in publieke betrekkingen
optreden, maar die worden gewoonlijk niet onpraktisch ge
noemd, althans niet van de zijde waaraan de heer Sijtsma
staat.
En Mijnheer de Voorzitter. Nu wil ik dit nog eens zeggen,
dat ik die Ds. Kramer heb leeren kennen als een uitstekend
organisator en een zeer praktisch mensch en ik meen. dat ik
dat beter kan beoordeelen dan de heer Sijtsma, Het enkele
feit, dat iemand predikant is geweest behoeft hem volstrekt
niet als een onpraktisch mensch te qualificeeren en ik vind
het ook ongepast om dat te doen en zoodoende iemand in
de oogen van het publiek, dat om die zaken zoo gaarne
lacht, naar beneden te halen, en daarmede ook en dat
vind ik veel erger het belang van de zaak, Waarom het
gaat, namelijk van de brandstoffenvoorziening in deze stad,
doordat de voorstelling wordt gewekt, alsof die zeer onoor
deelkundig en slecht wordt uitgevoerd.
En nu erken ik. dat er wel eens fouten worden gemaakt,
maar laat ik er bij zeggen en ik kom nog al eens met
brandstoffencommissies in aanraking dat dit hierin Leiden
werkelijk niet meer het geval is dan in andere plaatsen. De heer
Sijtsma kan daaromtrent zijn inlichtingen wel eens inwinnen
hoe het geschiedt in andere plaatsen. Het spijt mij te meer,
dat de heer Sijtsma hier die opmerking heeft gemaakt tegen
een persoon, die zich in dezen Raad niet kan verweren,
waar de heer Sijtsma vroeger een betrekking heeft bekleed,
waardoor hij zeker wel met predikanten in aanraking is
gekomen, namelijk de betrekking van godsdienstonderwijzer
en hij dus over de waarde van predikanten beter zou hebben
kunnen oordeelen, dan hij in dit geval heeft gedaan, vooral
waar hij meent tegenwoordig op ieder gebied deskundig te
zijn, ook wat betreft het maken van briketten.
Mijnheer de Voorzitter. Ik meende deze persoonlijke op
merkingen te moeten maken, omdat mij de opmerking aan
het adres van Ds. Kramer zeer heeft geërgerd.
En nu wil ik de zaak zelve even bespreken. Toevallig is
de 2e Voorzitter in de Brandstoffencommissie ook Raadslid.
Ik wil hier dan constateeren, dat deze commissie in geen
enkel opzicht eenige verantwoording aan den Raad schuldig
is. Het is een instelling door de Rijkskolendistributie in het
leven geroepen en verantwoordelijk aan dat Bureau en aan
den Minister, maar in het geheel niet aan den Raad en dus
al wat ik hier zeg omtrent die distributie kan ik mededeelen
onder protest van ongehoudenheid. Wij zijn niet gehouden
om in licht ingen te geven, maar het is toch wel eens gemak
kelijk om die inlichtingen te geven in het publiek. Bovendien
is de Brandstoffencommissie er uitsluitend voor de distributie
van brandstoffen in deze gemeente, die vanwege de Rijks
kolendistributie voor Leiden worden beschikbaar gesteld en
wel volgens het stelsel, dat door de Rijkskolendistributie in
overleg met de Brandstoffencommissie is vastgesteld.
Wij zijn nu altijd gaarne bereid om medewerking te be-
toonen, bijvoorbeeld in het geval met de rabatbons, waarbij
medewerking is betoond om dat spoedig in elkaar te zetten.
Daaraan heeft toen het personeel van de Brandstoffencom
missie hard medegewerkt. Maar dat is de eigenlijke taak van
die commissie niet.
Mijnheer de Voorzitter. Door de uitingen in den laatsten
tijd is wel den schijn gewekt en daar is in de vorige verga
dering op gewezen, alsof hier de brandstoffenvoorziening
zooveel minder zou zijn dan in andere plaatsen. Dat is be
slist onjuist. Ik heb hier gegevens omtrent 23 andere plaatsen.
In Leiden is de 7e eenheid uitgedeeld, terwijl er van andere
23 plaatsen maar vier zijn, waar meer dan die hoeveelheid
is gedistribueerd.
Ik zie, dat er in Velzen nog geen 6 eenheden zijn uitge
deeld. Het zou nu heel gemakkelijk zijn geweest bons beschikbaar
te stellen, maar dan zou het gegaan zijn als in den Haag, dat
men de bons 8 en 9 beschikbaar stelt, terwijl er geen brand
stof beschikbaar is. Aan bons zonder brandstof heeft men
niets en het zou bedrog van het publiek zijn de bons beschikbaar
te stellen zonder de menschen aan brandstof te kunnen helpen.
In den Haag heeft men gezegd, dat er orders op de beschik
baar gestelde bons mogen worden uitgevoerd, wanneer er
brandstoffen zijn, terwijl verder wordt gezegd, dat degeen, die
niettegenstaande bestelling op de bons twee tot en met zeven,
zonder op levering van bepaalde soort brandstof aan te drin
gen, geen brandstof heeft gekregen zich schriftelijk tot de
Brandstoffencommissie kan wenden. Er zijn er die hun zeven
eenheden nog lang niet hebben ontvangen, hoewel de bons
al lang beschikbaar zijn gesteld.
De toestand is nu in Leiden zooveel beter, dat men ten
minste op de beschikbaar gestelde bons brandstoffen heeft kun
nen krijgen. In den Haag wordt gezegd, dat de Brandstoffencom
missie niet kan instaan ik noem juist den Haag, omdat
Leiden zoo dikwijls met den Haag wordt vergeleken voor be
paalde soorten van brandstof. Het kan dus zijn dat men allerlei
minderwaardige brandstof ontvangt, wat in Leiden niet is
voorgekomen. In Leiden heeft men tot dusver altijd behoor
lijke brandstof gekregen gascokes, anthraciet, stukkolen en
eierbiiketten. In Leiden is het dus nog niet zoo slecht. In
andere plaatsen wordt geweldig geklaagd. Ik heb klaagliederen
ontvangen uit Amsterdam, waar gezegd wordt dat het niet
mogelijk is over te gaan tot de beschikbaarstelling op bon 8,
omdat er niet voldoende hoeveelheid was. In Utrecht zijn
een gedeelte der scholen gesloten moeten worden wegens
brandstoffengebrek. In den Briel is het ook treurig gesteld,
in Zaandam is een kind van de koude gestorven, men had
eenige dagen zonder brandstof gezeten. Men had wel geld om
brandstof te koopen, maar men had nergens brandstof kunnen
koopen.
De Brandstoffencommissie is aangevallen, omdat zij zich
heeft durven vermeten eene uiteenzetting te geven van den
toestand.
De Duurtecommissie uit de Leidsche arbeiderbeweging heeft
in een uitvoerig schrijven waarvan een gedeelte in het Leidsche
Dagblad is opgenomen, de volgende opmerking gemaakt: »Dat
de ingezetenen zooveel brandstoffen hebben ontvangen, dat
moge voor de Brandstoffencommissie- van belang zijn, het
publiek blijft lichamelijk en geestelijk koud bij deze be
cijfering."
Wanneer men het publiek niet inlicht, dan wordt er gezegd:
het is een schandaal, dat het publiek niet ingelicht wordt,
want men moet het publiek op de hoogte houden van den
toestand. Dan weten zij hoe de zaak in elkaar zit en zal er
minder geklaagd worden.
Nu geeft men eene mededeeling omtrent den toestand en
wordt er gezegd, dat het publiek daar niets aan heeft.
Mijnheer de Voorzitter. U zult ook herhaaldelijk ondervonden
hebben, dat indien men zich aan alle dergelijke opmerkingen
stoort, het zal gaan als in de fabel van La Fontaine van den
man, den zoon en de ezel; die moet ook tenslotte zelf maar
de ezel gaan dragen. En daarom zal ik mij maar aan dergelijke
praatjes niet veel storen.
Maar dan volgt er in datzelfde schrijven: »aan praatjes
hebben wij niets". En nu zou ik eens willen vragenwat
heeft het volk aan adressen van die Duurtecommissie, tenzij
om het te gebruiken als brandstof? Meent men nu werkelijk,
dat door dergelijk geschrijf van de Duurtecommissie men
een kilo brandstof meer in het land heeft. Ik zou dat evengoed