DONDERDAG 20
FEBRUARI 1919.
35
Nu zou de heer de Lange er bezwaar tegen kunnen heb
ben, dat de gemeente fmaneieelen steun verleent. Ik erken
met den heer de Lange, dat dit principieel niet te recht
vaardigen is het loon eigenlijk zoo hoog moet zijn, dat men
zijn levensbehoeften zelf kan bekostigen. Gezien evenwel de
omstandigheden, waarin wij op het oogenblik verkeeren, vind
ik eene uitgave van ƒ2000.wel gerechtvaardigd. De wasch-
ingredienten zijn namelijk zeer hoog in prijs en de loonen
zijn niet toegenomen in de zelfde mate als de levensbehoeften
in prijs zijn gestegen. Met het oog op deze bijzondere om
standigheden acht ik eene dergelijke uitgave dus wel ge
rechtvaardigd. Ik zou er evenwel op willen aandringen niet
dan met groote voorzichtigheid op dezen weg voort te gaan,
omdat dergelijke maatregelen principieel zijn af te keuren.
Het arbeidersloon moet inderdaad zoo zijn, dat men zijn
levensbenoodigdbeden zelf kan bekostigen.
De heer Pera. M. d. V. Ik meen vrijuit te mogen zeggen,
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders een gevolg
is van de buitengewone omstandigheden, waarin wij leven.
De verzoeken, die indertijd zijn gericht tot het gemeentebestuur
om hulp te verleenen bij de bewassching, zijn een gevolg van
de moeilijkheden die vooral particulieren hadden om de be
wassching gedaan te krijgen.
Evenwel zijn de toestanden weder veranderd, zooals is opge
merkt en ik meen dat er wel uitzicht is, dat de normale
toestanden langzamerhand weder zullen terugkeeren en de
moeilijkheden, die destijds tot de verzoeken van belanghebbenden
aanleiding hebben gegeven, zullen verdwijnen.
Moest er door de omstandigheden echter hulp verleend
worden, dan geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders den
besten weg zijn ingeslagen, maar waar het nu te verwachten
is, dat de bezwaren, die bij den aanvang van den winter bij
deze kwestie hebben bestaan, zullen verdwijnen, is het bij
mij eene ernstige vraag, of het niet beter is, dat wij op het
oogenblik eene afwachtende houding aannemen.
Wij gaan den zomer tegemoet, wat eene gelegenheid biedt
om op eene gemakkelijker wijze de wasch te. doen. De be-
noodigdheden voor die wasch zullen weer zijn te bekomen
en langzamerhand geheel in de behoeften gaan voorzien. Dan
kunnen de werkzaamheden weder verricht worden zooals in
het verleden en dan meen ik dat het zelfs voor de huisge
zinnen voordeeliger is om de wasch in hun huis te doen, dan
dat zij die aan vreemden overgeven, ook in verband met de
behandeling van de goederen.
Ik meen daarom verplicht te zijn op het oogenblik tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen,
maar ik heb met allen nadruk even willen constateeren, dat
dit niet beteekent, dat ik medega met het gesprokene door
den heer Sijtsma. Want die zou aan de verwerping van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders willen verbinden
het feit, dat dat eene vingerwijzing zou zijn voor Burgemeester
en Wethouders om te komen tot eene gemeentelijke wasscherij,
want wanneer wij daarmede zouden beginnen, zou hetmoeielijk
zijn om te zeggen hoeveel ons dat zou kosten. Want het staat
bij mij vast, dat eene gemeentelijke inrichting op dat gebied
voor de gemeente zal worden een zeer duur artikel. Mijn
tegenstemmen heeft dus niet de bedoeling, dat ik zou wenschen,
dat Burgemeester en Wethouders 'zouden komen met voor
stellen tot oprichting van eene gemeentelijke waschinrichting
De heer Oostdam. M. d. V. Ik ben ook beducht, op de
gronden, die hier door meerdere sprekers zijn aangevoerd, dat
deze gemeentelijke wasscherij minder gelukkig zal afloopen
en daarom ben ik eetiigszins huiverig om tot de totstand
koming daarvan mede te werken.
Wij weten toch heelemaal niet, of er wel animo voor be
staat. De heer de Lange heeft in dit verband terecht opgemerkt,
dat de verzoeken daaromtrent al reeds van betrekkelijk ouden
datum zijn en dat de tijdsomstandigheden aan het ver
anderen zijn.
Wij hebben nu nog niets anders gehad dan die paar adressen.
Zou het niet mogelijk zijn, vraag ik daarom, om nu evenals
wij dat bij de kwestie van de winkelsluiting hebben gedaan,
een soort van enquête te houden om te zien of werkelijk
onder dat gedeelte van de burgerij, dat daardoor gebaat moet
zijn, wel animo bestaat. Dan zouden bijvoorbeeld formulieren
beschikbaar kunnen worden gesteld, waarop duidelijk de voor
waarden staan, welke formulieren onderteekend zouden moeten
worden ingeleverd. Dan zou men dus weten of er werkelijk
behoefte bestaat aan eene dergelijke inrichting.
Wanneer Burgemeester en Wethouders mij dienaangaande
eenige inlichting gaven, zou ik mijn stem beter kunnen bepalen.
De Voorzitter. Misschien begrijpen de verschillende leden
niet precies het principe, waarom het hier gaat. i
Bij Burgemeester en Wethouders heeft de volgende ge
dachte voorgezeten: het lijkt ons van groot belang, ook voor
de hygiëne, dat de wasch buitenshuis wordt gedaan. Dat
mag uit mijn mond misschien eenigszins vreemd klinken,
maar dat is werkelijk ook mijne meening. Ik vind het een
geheel andere kwestie, of men de wasch buitenshuis laat
behandelen, of dat men bijv. het eten in keukens gebruikt,
want ik ben van oordeel, dat men thuis moet eten; ik kan
mij echter best begrijpen, dat, nu men tegenwoordig keurige
huisjes krijgt, die woningen niet bedorven moeten worden
door drogende wasschen.
Daarom zie ik er principieel geen bezwaar in, dat vroeg of
laat eene volksbewassching tot stand komt. Liever zou ik zien,
dat eene dergelijke inrichting coöperatief tot stand kwam,
maar wanneer dat niet kan, dan schijnt er niets tegen, dat
dit. met hulp van de gemeente gedaan wordt. Ik acht ons
voorstel een van de eischen van onzen tijd. Evenals in Enge
land, zijn wij Hollanders gehecht aan ons huis; wij leven
niet als in andere landen buitenshuis en daarom moet ons
huis aangenaam zijn ingericht. Een groote wasch in huis
maakt het huis vooral voor kleinbehuisden zeer onaan
genaam.
Hiervan nu uitgaande hebben wij gemeend in dezen tijd
van moeilijkheden met eene dergelijke inrichting de proef te
moeten nemen. Nu is ons verweten, dat wij met ons voorstel
te laat komen; dat is echter niet. juist. Wij hebben een
systeem moeten zoeken en zijn daarvoor eens gaan zien in eene
andere gemeente, waar een dergelijke inrichting reeds be
staat, id. in Amsterdam. Bovendien zijn er 1200 gemeenten
in ons land en bestaat nog slechts in een paar van die
gemeenten dergelijke inrichting.
Nu zouden wij veel eerder met ons voorstel zijn gekomen,
wanneer wij hier niet gestuit waren op moeilijkheden, die
men te Amsterdam niet heeft gehad. Door toevallige om
standigheden is men daar namelijk in de gelegenheid eene
keurige inrichting' te krijgen van gemeentewege. Nu zegt de
heer Pera, dat hij niet weet, of dit plan zal slagen en of
men niet liever thuis zal willen blijven wasschen.
Ongetwijfeld heeft dit laatste ook wel wat voor; het goed wordt
in eene inrichting meer vernield. Voor het denkbeeld van den
heer Oostdam om eene enquête in te stellen, voel ik dan ook
wel wat, maar eerst moet het voorstel van Burgemeester en
Wethouders worden aangenomen; dan alleen toch zal eene
enquête praktische resultaten kunnen opleveren. Wanneer,
eene enquête moet geschieden door middel van het stellen
van vragen, waarop geantwoord zal moeten worden, leidt dat
tot een uitstellen ad calendas graecas.
Door verschillende menschen wordt op deze inrichting
gewaicht, en Burgemeester en Wethouders hebben door dezen
proef willen onderzoeken, of de menschen van eene dergelijke
inrichting gebruik zullen maken of niet. Nu beweert de heer
Sijtsma tegen te zullen stemmen, omdat eene dergelijke
proefneming de oprichting van eene gemeentelijke wasscherij
in den weg zal staan. Hoe komt hij op dat idee? Wij hebben
juist den meest praktischen weg ingeslagen om te zien of eene
dergelijke gemeentelijke waschinrichting kans van bestaan
zou hebben. Ik ben er niet voor, dat men zijn huis slechts
gebruikt om er te slapen, terwijl men alles buitenshuis verricht
zal men in huis willen en kunnen leven, dan moet er veel
onaangenaams uit huis worden verwijderd. Wij nemen slechts
een proef; slaagt deze niet, dan weten wij, dat de bevolking
geen gemeentelijke wasscherij wenscht. Ik zal de laatste zijn
iets te gaan oprichten, wat aan de gemeente duizenden zou
kosten, terwijl van te voren vaststaat, dat het geen succes zal
worden. Burgemeester en Wethouders willen door het nemen
van deze proef medewerken aan het veraangenamen van
het huiselijk leven. Dat wij niet de eerste gemeente zijn,
waar men met een dergelijk voorstel komt, wil nog niet
zeggen, dat wij er te laat mede zijn gekomen. lederen dag
komen er nieuwe vraagstukken, die om oplossing vragen.
Ik zou den Raad willen vragen ons te steunen bij het
nemen van deze proef en aan de bevolking om mede te
werken tot het slagen daarvan.
Ik meen hiermede mijn standpunt in het algemeen te
hebben weergegeven en kan niet ingaan op alle kleinigheden,
die hier te berde zijn gebracht. De heeren zullen mij dat niet
kwalijk nemen; zoo velen hebben achter elkaar gesproken, dat
ik niet alle argumenten in het bijzonder kan gaan weerleggen.
Maar ik hoop, dat de heeren mij goed hebben begrepen, dat
het onze bedoeling is, dat wanneer het noodig mocht zijn en
deze proef mocht slagen, deze zaak niet alleen voor deze
abnormale tijden, maar wel degelijk ook voor het vervolg
met steun van de gemeente bestendigd zal worden.
Er zijn heeren, die hebben gezegd, dat wij wel spoedig in
andere omstandigheden zullen komen; ik hoop dat van harte.
Maar ik moet bekennen, dat ik zelf de zon nog niet zoo zie
doorkomen, üf' wij al die waschmiddelen weder zoo spoedig
zullen bezitten, wordt door mij betwijfeld. Daarom zou ik de
heeren in overweging willen geven om Burgemeester en
Wethouders in hun poging te steunen; dan kan altijd later
nog het principe van eene gemeentelijke wasscherij in normale
tijden onder oogen worden gezien.