DONDERDAG 16 JANUARI 1919.
43
De Voorzitter. Dat was ook uitdrukkelijk verzocht.
De heer Eerdmans. M. d. V. Maar iedereen heeft daaraan
dan ook gevolg gegeven.
De Voorzitter. Gewoonlijk op eene enkele uitzondering
na wordt hier geen request of amendement ingediend voor
Donderdagmorgen.
De heer Eerdmans. Hoe zal men tijdig amendementen
kunnen indienen als de stukken eerst zeer kort voor de ver
gadering verschijnen?
De heer Briêt. M. d. V. Tk acht de beschouwing van den
heer Eerdmans wel gegrond en wel hierom, omdat de be
zwaren van belanghebbenden in deze zaak niet zijn gehoord
geworden. Er is geen tijd geweest om deze te bestudeeren.
Zaterdagavond wordt het voorstel van Burgemeester en
Wethouders publiek. De bezwaren hiertegen kan men der
halve moeilijk kenbaar maken voor Dinsdag of Woensdag.
Daarna heeft de Raad geen tijd meer om amendementen te
formuleeren en zich in de bezwaren in te denken. Dit is
een van de redenen, waarom de amendementen Burgemeester
en Wethouders zoo laat bereiken. Wij hebben in dit voor
stel te maken met tweeërlei stelsels. Er zijn leeraren met
een vast stamtraktement en er zijn leeraren die salaris ont
vangen naar het aantal lesuren.
Het eerste stelsel geldt voor de leeraren met een aantal
lesuren van 48 en meer; het tweede geldt voor de leeraren
met 42 tot 18 lesuren. Is er nu geene bepaling, noodig voor
het geval een leeraar door omstandigheden buiten eigen wil
van de eerste rubriek overgaat naar de tweede? Wat is de
reden dat eene dergelijke bepaling in de verordening niet is
opgenomen? Naar ik meen, komt eene dergelijke bepaling
in de rijksregeling wel voor. Wat de overuren betreft, daar
omtrent is bepaald, dat men ontvangt per wekelijksch lesuur
per jaar f 120.Daargelaten of dit eene behoorlijke bezol
diging is, acht ik toch eene regeling, waarbij rekening wordt
gehouden met de normale bezoldiging, juister.
Ik bedoel dat er rekening mede moet worden gehouden,
dat er leeraren zijn, die door een langer dienstverband een
hooger salaris genieten. Men zou derhalve een regeling
moeten treffen, waarbij voor overuren berekend werd 1/26
van het geheele salaris. Hierdoor zou rekening zijn gehou
den met het stamtraktement en den diensttijd van den
leeraar. Het bedrag voor de overuren zou derhalve niet vast
kunnen worden gesteld. Ik zou eene dergelijke regeling tegen
over de leeraren veel billijker achten dan de regeling door
Burgemeester en Wethouders ons voorgelegd.
De heer Pera. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd om
te zeggen, dat ik het niet eens ben met hetgeen de vorige
sprekers hebben betoogd.
Het onderwijs in het teekenen en de gymnastiek heeft naar
mijn oordeel niet die beteekenis, die over het algemeen de
leervakken hebben, die overigens aan die inrichtingen worden
onderwezen.
Ik kan mij dan ook voorstellen dat Burgemeester en Wet
houders zijn gekomen met het voorstel, waarbij voor deze
leeraren eene afzonderlijke regeling is voorgesteld.
Bij de vakken van teekenen en gymnastiek hangt verbazend
veel af van de leerlingenbij den een is het onderwijs eenigszins
vruchtbaar en bij de ander beteekent het ongeveer niets. Dat
ligt aan den eenen kant zeker aan de leerlingen, maar aan
den anderen kant is ook van groote beteekenis, wie het onder
wijs geeft. Ik heb onderwijs zien geven op een wijze, dat men
zegt: het voorgaan van den onderwijzer is hier werkelijk van
beteekenis geweest en heeft een gunstigen invloed gehad op
de leerlingen. Maar ik heb ook gezien, dat het gegeven werd
op een wijze, dat het moeilijk vruchtdragend kan zijn. Daar
is een bijzondere geest voor noodig om dat onderwijs goed te
geven, waardoor kan worden bewerkt, dat wanneer in een
leerling de animo daarvoor niet zit, er eene zeker bezieling
wordt gewekt om dat onderwijs meer tot zijn doel te brengen.
Een en ander geeft mij voldoende reilen om het maken van
eene afzonderlijke regeling aan te bevelen en ik geloof dan
ook, dat Burgemeester en Wethouders alle reden er toe
hadden om te komen met het voorstel zooals het voor ons
ligt. Ik voor mij meen, dat wij het beste doen door met dat
voorstel mede te gaan.
De heer Fokker. Ik wil even constateeren dat ik de rede
van den heer Pera in het geheel niet begrepen heb. De
essence van die rede is om te zeggen, dat het onderwijs in
de vakken, die andere leden in de verordening willen zien
opgenomen moeielijk is om daarin bezieling te brengen, en
om aan te toonen dat het onderwijs zeer veel van den leeraar
vraagt. Maar dat is juist een reden te meer om dat onder
wijs in die vakken gelijk te stellen met het onderwijs in de
overige vakken, die op die inrichtingen worden onderwezen,
en de leeraren in die vakken niet als verschoppelingen min
der te betalen. De argumenten, die de heer Pera heeft ge
bezigd, zouden juist leiden tot eene andere conclusie dan
waartoe hij gekomen is.
Vandaar dat ik mocht zeggen, dat het betoog van den
heer Pera mij zoo onbegrijpelijk voorkwam.
De Voorzitter. De algemeene beschouwingen zijn' nu naar
mijne meening door de heeren afgewerkt. De Wethouder zal
nu nog de verordening moeten verdedigen en ik ben overtuigd,
dat de behandeling van deze en de volgende verordeningen
ons nog eenige uren bij elkaar zal houden. Ik zou daarom
willen verzoeken om die zaak niet af te roffelen, omdat er
werkelijk eene gewichtige principieele beslissing moet worden
genomen door de stemming over de ingediende motie.
Ook hechten Burgemeester en Wethouders er groote waarde
aan, dat niet al te vlug over deze aangelegenheid eene beslissing
wordt genomen, omdat zij het ook van groot belang achten,
dat de salarisregeling in werking kan treden in het bel-rng
van de betrokkenen.
Burgemeester en Wethouders wenschen daarom deze kwestie
niet overhaast af te doen, maar grondig in te gaan op de
verschillende bezwaren en hopeu de leden te overtuigen van
de wenschelijkheid van hetgeen zij willen en van de verschillende
gronden, waarop zij die meening hebben gevormd. Ik stel
daarom voor om vanavond precies om acht uur terug te komen.
De Voorzitter doet nu de deuren sluiten.
De openbare vergadering wordt na eenigen tijd heropend
en daarna geschorst tot des avonds 8 uur.
Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds
te 8 uur.
Behalve de leden, die in de middagvergadering afwezig
waren, zijn thans ook afwezig de heeren Boot, Jaeger en Timp.
De Voorzitter heropent de vergadering.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van
punt 19 der agenda.
De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den heer
van der Lip ter beantwoording van de heeren, die bij de
algemeene beschouwingen gesproken hebben.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil beginnen met den
heer Knappert dank te zeggen voor de vriendelijke woorden
die hij aan inijn adres heeft gericht en er mijn genoegen
over uit te spreken, dat onze voorstellen betreffende de her
ziening van de salarissen der leeraren van de Hoogere Burger
school en het Gymnasium over het algemeen door den Raad
met sympathie en instemming zijn ontvangen. Er is bij de
algemeene beschouwingen haast geen woord van critiek ge
sproken. De heer Briët heeft een paar vragen gedaan, die ik
zoo straks zal beantwoorden. De eenige aanmerking, die ge
maakt is en die belichaamd is in de motie van den heer
Reimeringer, is, dat wij in de verordening niet hebben op
genomen de leeraren in het teekenen en de gymnastiek, Ik
wil al dadelijk trachten een misverstand weg te nemen of
liever een fout te corrigeeren, die door de verschillende
sprekers in het bijzonder door den heer Knappert is gemaakt
en die fout is deze.
De heer Knappert en andere heeren schijnen te meenen,
dat ons voorstel om het bestaande systeem te handhaven,
om dus de regeling van het salaris van deze leeraren in een
aparte verordening te blijven opnemen, een gevolg zou zijn
van het feit, dat wij die vakken van minder belang achten.
Dat is volstrekt het geval niet. Daarom zijn Burgemeester
en Wethouders het ook niet eens met den heer Pera. Deze
geachte spreker heeft de door ons voorgestelde regeling in
bescherming genomen door er op te wijzen, dat deze vakken
minder beteekenis hebben dan de andere vakken, aan die
inrichtingen onderwezen. Maar dat is ons standpunt niet, wij
willen de waarde van de vakken teekenen en gymnastiek
volstrekt niet onderschatten, doch daaraan integendeel alle
recht doen wedervaren, hoewel wij natuurlijk deze vakken
niet beschouwen als de voornaamste leervakken. Trouwens de
heer Reimeringer, de voorzitter van de Commissie van Toe
zicht, heeft zelf toegegeven, dat die leeraren niet even hoog
gesalarieerd behoeven te worden als de overige leerkrachten.
En daarom willen wij dan de salarisregeling van deze leeraren
in een aparte verordening laten staan en dus wat dit punt
betreft den bestaanden toestand handhaven? Op die vraag
is het antwoord eenvoudig. Dat willen wij doen omdat de
betrokken leeraren ook lesgeven aan de Kweekschool en aan
enkele lagere scholen. Daarom kunnen wij het salaris van
een gedeelte van hun betrekking onmogelijk in de aanhan
gige verordeningen regelen. De- regeling van hun salaris