GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
15
IITCiEEOlLEN STUKKEN.
No. 19. Leiden, 14 Januari 1919.
In de U ter vaststelling aangeboden concept-verordening,
regelende de jaarwedden der leeraressen en leeraren aan de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden (Ingek. Stukken
No. 1 sub. III) zullen alsnog eenige wijzigingen moeten worden
aangebracht.
In de eerste plaats is bij ons voorstel geen rekening gehouden
met de verordening van 13 Juni 1918 (Gem.Blad No. 22),
houdende wijziging vande bij verordening van 23 September 1915
(Gem.Blad No. 17) vastgestelde regeling der jaarwedden van
de leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes. Bij die wijzigingsverordening werd de mogelijkheid
geopend, in plaats van een leerares in de geschiedenis en
aardrijkskunde, een leerares in elk dier vakken afzonderlijk
aan te stellen op een wedde van resp. 16002100.en
f 1000—1400.'sjaars.
Aangezien het gewenscht is, dat deze mogelijkheid blijft be
staan, zullen de artikelen 1, 2, 3 en 4 der concept-verorde
ning moeten worden aangevuld op de wijze, als hieronder is
aangegeven, terwijl dan in art. 12 dient te worden opgenomen,
dat ook de wijzigingsverordening van 1918 vervalt.
Ten tweede komt het ons bij nader inzien beter voor, de
minimum-wedde van de leerares in de handwerken te bepalen
op 600.'sjaars en, vermits het maximum ad 1000.
onveranderd kan blijven, het bedrag der periodieke verhoo
gingen terug te brengen tot 80.
De derde wijziging is eene aanvulling van het laatste lid
van artikel 2, teneinde duidelijk te doen uitkomen, dat niet
ook voor de Directrice, doch alleen voor de overige leeraressen
en leeraren, aan wie periodieke verhoogingen in uitzicht worden
gesteld, de bepaling geldt, dat twee jaren meer dan de werkelijke
diensttijd wordt vergolden, indien zij aan een Nederlandsche
Universiteit of Hoogeschool zijn gepromoveerd. Ook voor den
Rector van bet Gymnasium en den Directeur van de Hoogere
Burgerschool voor Jongens geldt deze bepaling niet.
Op grond van het bovenstaande stellen wij mitsdien nader
voor de artikelen 1, 2, 3, 4 en 12 derU aangeboden concept
verordening. regelende de jaarwedden der leeraressen en leer
aren aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden
als volgt te lezen
Art. 1.
De jaarwedden der leeraressen en leeraren aan
Burgerschool voor Meisjes worden vastgesteld als
a. voor de Directrice op
b. voor een leerares in de nieuwe talen op.
c. voor een leerares of leeraar in de wiskunde
en de wiskundige aardrijkskunde op
d. 1° voor een leerares of leeraar in de geschiedenis
en aardrijkskunde, op
2° voor een leerares of leeraar in de geschie
denis op'
3° voor een leerares of leeraar in de aardrijks
kunde op
e. voor een leerares of leeraar in de natuur- en
scheikunde, op
voor een leerares of leeraar in de plant- en
dierkunde, op
de Hoogere
volgt:
3300.-
2200.—
2200.—
2200. -
2200.-
1350.-
1350.—
1350.-
g. voor een leerares in de handwerken, opf 600.
h. voor een leerares of leeraar in het schoonschrij-
ven, op100.—
i. voor een leerares of leeraar in de staatsweten
schappen, op400.
Art. 2.
De jaarwedde van de Directrice wordt, wanneer zij, hetzij
te Leiden, hetzij elders, 2, 4, 6, 8 en 10 jaren als zoodanig aan
eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes is werkzaam geweest,
telkens met f 100.verhoogd, zoodat het maximum harer
wedde 3800.bedraagt.
De jaarwedden van de leeraressen of leeraren, genoemd sub
b, c, rf, 1°, d2°, d, 3° e, f en g worden, wanneer zij een
diensttijd hebben van 2, 4, 6, 8 en 10 jaren, voorzooveel
betreft de leeraressen of leeraren, genoemd sub b, c, d1°,
d, 2°, d, 3°, e en f telkens met ƒ100.en voor zooveel
betreft de leerares, genoemd sub g telkens met ƒ80.ver
hoogd, zoodat het maximum der jaarwedde voor de leeraressen
of leeraren genoemd onder b, c, d, 1° en d, 2° 2700.
voor die genoemd onder d, 3°, e en 1850.en voor de
leerares, genoemd onder g f 1000.bedraagt.
Voor een leerares telt als diensttijd mede de tijd doorgebracht
als leerares aan gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea en
middelbare scholen voor meisjes en als onderwijzeres aan
een kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, voor
een leeraar de tijd doorgebracht als leeraar aan gymnasia,
hoogere burgerscholen, lycea, middelbare handelsscholen, zee
vaartscholen, handelsdagscholen, middelbaar technische scholen
en middelbare scholen voor meisjes en als onderwijzer aan
een Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Diensttijd aan lagere scholen telt voor de helft mede, tot
een maximum van 6 jaren.
Voor een Doctor, gepromoveerd aan een Nederlandsche
Universiteit of Hoogeschool wordt twee jaren meer dan de
werkelijke diensttijd vergolden. Deze bepaling geldt niet voor
de Directrice.
Art. 3.
Het maximum aantal lesuren per week voor de leeraressen
of leeraren wordt vastgesteld als volgt:
voor de onder a, b. c,d, 10 en d, 2° genoemde op 16 uren
voor de onder d, 3°, e, f en g genoemde op 10 uren
voor de onder h en i genoemde op 2 uren.
Art. 4.
Een leerares of leeraar kan evenwel in het vak, waarvoor
zij of hij is aangesteld, met meer dan het in het vorige artikel
bepaalde maximum aantal lesuren belast worden. In dat ge
val genieten de onder a, b, c, d, 1 d2°, d, 3®, e, f en i genoemde
voor elk wekelijksch lesuur boven dat maximum een bezoldiging
van f 110.de onder g genoemde van ƒ80.en de onder
h genoemde van 50.'sjaars.
In geen geval echter kunnen aan een leerares of leeraar
buiten haar of zijn toestemming, meer dan 25, respectieve
lijk 30 lesuren per week worden opgedragen.
Art. 12.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1919. Op dien datum vervalt de verordening van
23 September 1915 (Gem.Blad No. 17), gelijk deze gewijzigd
is bij verordening van 13 Juni 1918 (Gem.Blad No. 22).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.