3
Art. 9.
Voor tijdelijke leeraren wordt het bedrag hunner jaarwedde
telkens bij hunne aanstelling bepaald.
Gaat een tijdelijk heraar over in vasten dienst, dan worden
de jaren, door hem hetzij hier, hetzij elders aan een Gym
nasium of Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus of aan
daarmede door Burgemeester en Wethouders gelijk testellen
inrichtingen van Hooger of Middelbaar Onderwijs in tijdelijken
of vasten dienst doorgebracht, bij de berekening der hem
toekomende periodieke verhoogingen medegerekend.
Art. '10.
Indien een leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jon
gens tevens leeraar aan het Gymnasium is, wordt de som der
lesuren, door hem aan elk dier inrichtingen gegeven, als maat
staf voor de berekening zijner bezoldiging aangenomen, behalve
wanneer de lesuren aan de Hoogere Burgerschool voor Jon
gens en het Gymnasium gegeven, niet naar denzelfden maat
staf worden bezoldigd. De bezoldiging zal echter in dit laatste
geval nimmer kunnen stijgen boven het bedrag, dat dooreen
leeraar, als bedoeld in art. 2 sub a en met gelijk aantal
dienstjaren, wordt genoten.
Bij samentelling der lesuren geschiedt de verdeeling der
jaarwedde over de inrichtingen naar verhouding van het
aantal aan elke inrichting gegeven lesuren.
Wanneer ingevolge de laatste zinsnede van het eerste lid
van dit artikel de jaarwedde moet .worden ingekort, geschiedt
de verdeeling der jaarwedde over de inrichtingen naar ver
houding van de jaarwedde, die de leeraar zonder die inkorting
aan elke inrichting zou hebben genoten.
Art. 11.
In geval van eene vacature wordt voor de waarneming der
lesuren eene vergoeding verleend van f 2.50 per werkelijk
gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer
de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens
duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding
worden uitgekeerd.
Art. 12.
Aan de leeraren kan, na ingewonnen advies van de Com
missie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opge
dragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten
gemeente-instellingen van middelbaar of voorbereidend hooger
onderwijs met inachtneming echter van de slotalinea van
artikel 3.
Art. 13.
Met uitzondering van de leeraren in het boekhouden en
schoonschrijven mogen de leeraren, wier bezoldiging bij deze
verordening geregeld is, zonder toestemming van den Ge
meenteraad geene bezoldigde betrekking, buiten de in het
vorig artikel bedoelde, aannemen.
Art. 14.
Met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van
70 jaar hebben bereikt, wordt den leeraren, wier bezoldiging
bij deze verordening geregeld is, ontslag uit hunne betrekking
verleend.
Art. 15.
Overgangsbepaling
De leeraren, die door het in werking treden dezer veror
dening een lagere wedde zouden erlangen, dan vóór die in
werking treding door hen werd genoten, behouden de door
hen genoten wedde, benevens de daaraan krachtens de verorde
ning van 9 Januari 1902 (Gemeenteblad No. 1) verbonden
aanspraken op verhooging, onverminderd hunne aanspraken
op eventueele verhooging, ingevolge de bepalingen dezer
verordening.
Art. 16.
Deze verordening treedt in werking op 1 October 1915. Op
dien datum vervalt de verordening van 9 Januari 1902 (Ge
meenteblad No. 1), gelijk die gewijzigd is bij verordening
van 3 September 1907 (Gemeenteblad No. 19).
II. TERORDENING van 15 Juli 1915 (Gem.Blad No. 7),
houdende regeling van de jaarwedden der leeraren
aan het Gymnasium te Leiden, gelijk deze gewijzigd
is bij verordening van 23 Mei 1918 (Gem.Blad No. 17).
Art. 1.
De jaarwedde van den rector bedraagt f 3500.
Zij wordt, wanneer de rector, hetzij te Leiden, hetzij elders
Art. 9.
Voor tijdelijke leeraren wordt het bedrag hunner jaarwedde
telkens bij hunne aanstelling bepaald.
Gaat een tijdelijk leeraar over in vasten dienst, dan worden
de jaren door hem in tijdelijken of vasten dienst doorge
bracht, bij de berekening der hem toekomende' periodieke
verhoogingen medegerekend. Artikel 4 is ten deze van toe
passing.
Art. 10.
Indien een leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor
Jongens tevens leeraar aan het Gymnasium is, wordt de som
der lesuren, door hem aan elk dier inrichtingen gegeven, als
maatstaf voor de berekening zijner bezoldiging aangenomen.
Bedraagt het aantal lesuren in dit geval meer dan 24, dan
ontvangt de leeraar voor ieder wekelijksch lesuur boven
24 f 140.'s jaars.
Indien evenwel het aantal lesuren aan de Hoogere Burger
school voor Jongens alleen reeds 25 of meer bedraagt, dan
ontvangt de leeraar, behalve zijn bezoldiging als leeraar aan
de Hoogere Burgerschool voor Jongens, slechts voor ieder lesuur
aan het Gymnasium f 140/'s jaars.
Bij samentelling der lesuren geschiedt de verdeeling der
jaarwedde over de inrichtingen naar verhouding van het
aantal aan elke inrichting gegeven lesuren.
Art. 11.
In geval van eene vacature wordt voor de waarneming
der lesuren eene vergoeding verleend van 3.— per werke
lijk gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer
de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens
duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding
worden uitgekeerd.
Art. 12.
Aan de leeraren kan, na ingewonnen advies van de Com
missie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opge
dragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten
gemeente-instellingen van middelbaar of voorbereidend hooger
onderwijs, met inachtneming echter van het derde lid van
artikel 3.
Art. 13.
Met uitzondering 'van de leeraren in het boekhouden en
schoonschrijven, mogen de leeraren, wier bezoldiging bij deze
verordening geregeld is, zonder toestemming van den Gemeente
raad geene bezoldigde betrekking, buiten de in het vorige
artikel bedoelde, aannemen.
Art. 14.
Met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van
70 jaar hebben bereikt, wordt den leeraren, wier bezoldiging
bij deze verordening geregeld is, ontslag uit hunne betrekking
verleend.
Art. 15.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge
treden op 1 Januari 1919. Op dien datum vervalt de ver
ordening van 15 Juli 1915 (Gemeenteblad No. 8), gelijk die
gewijzigd is bij verordening van 23 Mei 1918 (Gemeenteblad
No. 18.)
II. VERORDENING, houdende regeling van de jaarwedden
der leeraren aan het Gymnasium te Leiden.
Art. 1.
De jaarwedde van den rector bedraagt ƒ4500.—.
Zij wordt, wanneer de rector, hetzij te Leiden, hetzij elders