DONDERDAG 19 DECEMBER 1918. 343 Schoolcommissie (en opzichte van deze zaken, maar dat komt ook straks aan de orde bij het desbetreffende amendement. Dan meen ik op het oogenblik met deze opmerking te kunnen volstaan. Ik besluit mijn betoog dan met de algemeene opmerking dat ik met voldoening heb. kennis genomen van de wijze waarop deze salarisregeling door Burgemeester en Wethou ders aan ons is voorgesteld, al zou ik nog gaarne eenige wijzigingen in mijn geest zien aangebracht. (De Voorzitter is weder teruggekeerd en heeft zijn zetel hernomen.) De heer de Lange. M. d. V. De heer van Hamel heeft ons verzocht ons zoo strikt mogelijk te willen houden aan de al gemeene beschouwingen, maar het zal moeilijk zijn om precies naar Uwe overtuiging, die wel eens zal uiteenloopen met de onze, algemeene beschouwingen te houden. Mijnheer de Voorzitter. Elk onzer moet wel eene gewaar wording van onvoldaanheid bij zich voelen opkomen, nu wij ons hier zullen bezighouden met een voorstel om eene belang rijke verbetering te brengen in de salarissen van de openbare onderwijzers, met de wetenschap, dat hun collega's bij het bijzonder onderwijs altijd nog maar in afwachting moeten blijven leven, lntusschen de wet verplicht ons dezen halven maatregel te nemen en ik zal daaraan met volkomen bereid willigheid medewerken in de hoop, dat verwezenlijkt zal worden, wat U Mijnheer de Voorzitter, ons in de vergadering van 28 October j. 1. heeft medegedeeld, n. 1. dat de Regeering diligent is en zeer spoedig met voorstellen zal komen om het verschil in salaris met de bijzondere onderwijzers te doen ophouden. Moeten wij op de Regeering wachten voor de verbetering van salarissen van de bijzondere onderwijzers bij het lager onderwijs, gelukkig is dit niet het geval bij de salarissen der onderwijzeressen bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs; hier heeft de Raad het in zijn hand om aanstonds tegemoet te komen in de ongelijkheid der wedden, die door deze voorstellen veel verergerd wordt bij het gemeentelijk- en bijzonder-bewaar- schoolonderwijs, door wijziging van art. 12 der verordening regelende de voorwaarden voor subsidieering van de bijzon dere bewaarscholen. Met de Raadsleden Wilmer en Pera diende ik een -voorstel in van die strekking; ik hoop dat dit voorstel een spoedige en welwillende behandeling zal ten deel vallen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft op mij een goeden indruk gemaakt; het is niet schriel, en ik vind in deze ontwerp-salarisregeling vele verbeteringen door gelijkmatiger behandeling van de verschillende funtionarissen, tenminste wat de onderwijzers van bijstand betreft. Een ongewenschte afwijking in de grootere gelijkmatigheid van de grondslagen van salarieering van de onderwijzers aan de verschillende scholen komt mij voor te zijn het voor stel om eene aparte belooning ad 100.per jaar toe te kennen aan het hoofd en de onderwijzers der leerschool. Ik deel de meening van de Schoolcommissie, dat de taak aan.de leerschool niet zulk een ander karakter draagt, dat een toeslag gemotiveerd kan worden genoemd; bovendien zet de toekenning van zulk een toeslag de deur open voor andere onderwijzers om ook op allerlei andere gronden toeslagen te vragen, waardoor de grondslagen van deze regeling weer ondermijnd worden. De Voorzitter. Mag ik U even interrumpeeren U heeft gezegd algemeene beschouwingen te zullen houden, maar is dit laatste niet iets wat ter sprake kan worden gebracht bij het desbetreffend artikel? Ik zou U willen verzoeken, U te bepalen tot de algemeene beschouwingen, anders krijgen wij straks eene herhaling van wat nu ook wordt gezegd. De heer de Lange. M. d. V. Ik ben het niet geheel met U eens. Wat ik daar zeide over de leerschool was slechts ter inleiding van het amendement, dat de heereri Boot en üostdam met mij op het desbetreffend artikel wenschen in te dienen wegens het bezwaar, dat wij hebben tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Bij het desbetreffend artikel heeft U daartoe ruimschoots de gelegenheid. Ik geloof dan ook, dat het beter is, dat U zich thans bepaalt lot het houden van algemeene beschouwingen. De heer de Lange. M. d. V. Ik zal mij aan Uw beleid onderwerpen en verder van het woord afzien. De heer Wilmer. M. d. V. De heer Sijtsma heeft opgemer kt, dat in deze verordening beginselen zijn vastgelegd, die hij sinds jaren heeft voorgestaan. Ik wil daarentegen opmerken, dat in deze verordening evenzeer is vastgelegd een beginsel, dat steeds door den heer Sijtsma is bestreden. Het verwondert mij daarom, dat de heer Sijtsma niet een amendement heeft ingediend om wijziging in het voorstel van Burgemeester en Wethouders te brengen. Thans ontvangt een onderwijzer aan vergoeding voor huishuur 75.dit bedrag zal krachtens het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden verhoogd tot ƒ150.— De Voorzitter. Dat zijn geen algemeene beschouwingen. De heer Wilmer, Jawel M. d. V. Ik moet dit zeggen om te kunnen bespreken een beginsel, dat aan deze verordening mede ten grondslag ligt. Van Rijkswege ontvangt reeds de gehuwde onderwijzer voor huishuur een toeslag van 50.en voor ieder kind boven de twee nog ƒ40.Nu ontvangen van gemeentewege de gehuwde onderwijzers ƒ150.meer dan de ongehuwde, hoewel zij hetzelfde werk verrichten. Dit druischt rechtstreeks in tegen het beginsel, door den heer Sijtsma en anderen voorgestaan, namelijk voor gelijken aibeid gelijk loon. Het verheugt mij, dat de heeren nu dit beginsel niet aanvaarden, want, wanneer binnenkort een voorstel zal komen tot salaris herziening van gemeenteambtenaren en -werklieden en men dan zal voorstellen loonen, die gebaseerd zijn op het beginsel, dat het loon niet alleen moet zijn gegrond op den arbeids prestatie, maar ook rekening moet houden met de behoefte, dan hoop ik, dat de heeren dan niet zoo inconsequent zullen zijn om hun vroeger beginsel van loon uitsluitend naar arbeidsprestatie vol te houden. Ten opzichte van de door den heer de Lange gemaakte opmerking betreffende het bijzonder onderwijs, wil ik zeggen, dat, waar ik er van overtuigd ben, dat binnenkort met medewerking van de voorstanders van het openbaar onderwijs de financieële gelijk stelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs een feit zal worden, ik het nu als een aangename plicht beschouw als Raadslid mede te werken aan de belangen van het openbaar onderwijs. De heer Pera. M. d. V. Het is op het oogenblik weer een van die gelegenheden, die mij altijd in moeilijkheden brengen. Het was in Februari 1902, dat wij ook stonden voor een nieuwe salarisregeling. Bij die gelegenheid heb ik een motie ingediend bij den Raad om te doen uitspreken, dat er bij de Regeering zou worden aangedrongen om zoo spoedig moge lijk te komen tot eene gelijke bezoldiging van de openbare en bijzondere onderwijzers. Ik had om die motie in te dienen in dien tijd nog speciale aanleiding door het feit, dat de groote voorstanders van het openbaar onderwijs, Rutgers van Roozenburg. Alberda van Ekensteijn en van Lier ver klaard hadden, dat het toch de tijd was om nu te komen tot gelijkstelling van het openbaar met het bijzonder onderwijs, wat de financiën betreft. Wanneer ik nu in aanmerking neem, dat wij op het oogenblik bijna 17 jaar later zijn, dan valt het toch wel wat hard om immer mede te werken aan verhooging van sala rissen bij het openbaar onderwijs, terwijl wij voor het bijzon der onderwijs nog altijd niets kunnen doen. Ik zeg nog eens, dat het hard valt om, met dat feit voor oogen, voortdurend tot de verhooging der salarissen van de openbare onderwijzers mede te werken. Aanvankelijk had ik mij ook voorgenomen om dat niet te doen. Wij hebben evenwel in onze kringen een bespreking gehad en toen is besloten, dat wij met de voorstellen van Burgemeester en Wethouders over het algemeen mede zou den gaan, behalve met een kleine uitzondering, waarvoor een amendement is ingediend. Nu is het mij altijd wel onverklaarbaar, dat men zoo ge makkelijk over de verhooging van de openbare onderwijzers van zekere zijde heenredeneert en die verhoogingen roemt zonder maar de minste notitie te nemen van het bijzonder onderwijs. De heer Sijtsma heeft zoo pas den meesten nadruk gelegd op de groote beteekenis, die de voorstellen, die zijn ingediend, nu hebben. Hij sprak wat ik hem toegeef er over, dat het onderwijs zoo'n moeilijke zaak is en dat de ge volgen van al de financiëele zorg bij de onderwijzers al van zeer nadeeligen invloed op het te geven onderwijs moeten zijn. Van alle kanten wordt er in den loop van de jaren van den kant van de voorstanders van het bijzonder onderwijs geroe pen, ook om de genoemde reden, dat men toch zal komen tot gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onder wijs en altijd worden wij daarin tegengestaan als er gelegen heid is om aan dat billijk verlangen te voldoen. De ervaring, die in het vorige jaar is opgedaan bij de behandeling van het voorstel van den heer De Savornin Lohman geeft als zoodanig een bedroevende herinnering, want het is toen ge bleken, dat de geheele partij, die in beginsel een voorstander is van de openbare school, toen verhinderd heeft dat ook aan het bijzonder onderwijs het recht zou worden gedaan, waarop het toch werkelijk aanspraak heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 9