340
DONDERDAG 19
DECEMBER 1918.
En nu is de hoofdvraag: kon in het tijdsverloop van Juli
tot op heden een scheikundige, die zijn plicht doet, deze zaak
behoorlijk behandelen, ja of neen? En op die vraag heb ik
nog van geen van de heeren, die deze motie hebben voor
gesteld, cenig antwoord gehad. En dan alleen kan men een
Directeur van een Keuringsdienst van nalatigheid beschuldigen,
wanneer de heeren op grond van de uitspraak van andere
deskundigen van oordeel waren, dat hij niet voldoende nauw
gezet deze monsters heeft onderzocht. Dat is de vraag waarom
het gaat.
Een tweede bijkomstige vraag is, of het niet gewenscht
zou zijn, dat de Directeur op dat briefje een antwoord had
gegeven. Naar mijne meening zou dat eene kleine beleefdheid
zijn geweest, wanneer de Directeur daarop even geantwoord
had ik kar; mededeelen, dat het onderzoek nog niet geëindigd
is. Dat was eene beleefdheid, die hij wel had kunnen bewijzen.
Maar ik meen dat het verkeerd zou-zijn geweest om eenig
resultaat van te voren reeds mede te deelen, ook met het oog
op de gevolgen, die de zaak justitieel zou hebben. Men gaat
vooruit niet als deskundige een rapport dat nog niet gereed
is, in een brief mededeelen. Maar zooals ik zeg, had hier wel
een kort antwoord kunnen worden gegeven en dat zou eene
beleefdheid zijn geweest, die de heer van Eek had kunnen
bewijzen. Maar daar gaat de motie toch niet over, of men be
leefder had kunnen zijn en daarom meen ik, dat er geen
reden is om voor de motie te stemmen.
De heer Wilmer. M. d. V. De discussiën zijn tot mijn groote
verheugenis zakelijk gevoerd en personen zijn zooveel mogelijk
buiten beschouwing gelaten. In mijne motie wordt de Directeur
van den Keuringsdienst niet beschuldigd van nalatigheid.
Uitdrukkelijk wordt in de motie gezegd, dat niet is aangetoond
geworden, waarom herhaalde brieven betreflende eene zoo
belangrijke zaak als deze, waar het toch zooveel duizenden
pakjes betrof en waarmede zoo'n groot bedrag was gemoeid,
niet beantwoord zijn geworden. In de tweede plaats zegt de
motie, dat niet overtuigend is aangetoond, waarom na 5
maanden het onderzoek nog niet is afgeloopen. De heeren,
die van meening zijn, dat het praeadvies wel duidelijk heeft
gemaakt, waarom zulk een onderzoek in 5 maanden nog niet
heeft kunnen geschieden, zullen tegen de motie stemmen,
maar zij, die deze meening niet zijn toegedaan, zullen met
gerustheid hun stem aan de motie kunnen geven. De heer
Briët zegt, dat bij eene partij van 126000 pakjes het niet
voldoende is, om een 10 of 20 pakjes ter onderzoek te nemen.
In het praeadvies staat evenwel: »van de uit 126000
pakjes bestaande partij specerijen moesten zoodoende eenige
honderden monsters worden onderzocht." Laten wij onder
stellen, dat het er 300 waren.
De Voorzitter. Het kunnen er wel 1200 zijn geweest.
De heer Wilmer. Ik geloof, dat men in dit geval, waar men
in het praeadvies den langen duur van het onderzoek heeft
trachten te rechtvaardigen, gesproken zou hebben van ruim
1000 en niet van »eenige honderden" monsters.
U kunt evenwel. Mijnheer de Voorzitter, thans het mondeling
praeadvies aanvullen of verduidelijken, door te verklaren, dat
er meer dan 1000 monsters zijn onderzocht moeten worden.
De Voorzitter. Dat beweer ik niet.
De heer Wilmer. Wanneer U dit niet beweren kan, neem
ik aan, dat »eenige honderden" mag worden opgevat als
ongeveer 300. Was het aantal grooter, dan zou dit wel zijn
medegedeeld Voor het onderzoek van die 300 monsters heeft
men ruim 4 maanden noodig gehad. Er zijn derhalve minder
dan 3 monsters per dag onderzocht. Dit schijnt toch wel een
zeer langzame manier van werken.
Of de eigenaren geweten hebben, dat degenen, van wie zij
deze partij kochten, ondeugdelijke waren leverden, weet ik
niet. En wanneer zij het wisten, hebben zij in ieder geval
hunne maatregelen genomen door een onderzoek naar de door
hen gekochte waren te doen instellen. Maar zelfs al hadden
zij dit niet gedaan, dan nog had de Keuringsdienst zonder
aanzien des persoons een onderzoek moeten instellen naar
de deugdelijkheid der waren. Zulk een onderzoek toch moet
zakelijk geschieden en er moet geen schijn zijn van plagerij
of van wraakneming. Het moet voor den Keuringsdienst on
verschillig zijn of de waren toebehooren aan een eerlijk of
oneerlijk man. Het onderzoek moet zakelijk plaats hebben en
mag niet het kenmerk dragen door motieven van persoonlijken
aard beïnvloed te worden.
De Voorzitter. Ik begrijp uwe bedoeling niet goed. Wilt
U zich nader verklaren?
De heer Wilmer. Ik zeide, dat de Keuringsdienst een zuiver
zakelijk onderzoek moet instellen, onverschillig of degene,
voor wien het onderzoek plaats heeft, bekend staat als een
eerlijk of als een oneerlijk man. Ik geloof hiermede te kunnen
volstaan. In het praeadvies is de noodzakelijkheid van den
langen duur van het onderzoek niet overtuigend aangetoond.
Wie dit met mij eens is, zal zijne stem aan de motie kunnen
geven. En des te eerder, waar de Directeur van den Keurings
dienst in deze motie niet wordt beschuldigd van nalatigheid.
De Voorzitter. Den heer Eerdmans kan ik toegeven, dat
wat in het algemeen zijn sustenu betreft, hij volkomen ge
lijk heeft.
De heer Wilmer zegt, dat al krijgt men die stoffen van
een dief of een fatsoenlijk mensch, dit geen onderscheid uit
moet maken, maar hij zal moeten toegeven, dat het onderzoek
van hetgeen men van een dief krijgt, erg lang zal duren en
langer dan de waren die men van een betrouwbaar mensch
moet onderzoeken. En dat is hier nu de heele zaak. Deze
partij goederen was afkomstig over de betrokken handels
firma wil ik mij niet uitlaten van een persoon, ten op
zichte waarvan men kon bevroeden, dat de zaak niet in den
haak was.
Nu heeft men gezegd, dat men tegenover die firma meer
beleefdheid in acht had kunnen nemen. Hierover kan ik het
volgende opmerken.
De heer van Eek heeft eens een persoonlijk bezoek gehad
van de firmanten, naar aanleiding van een andere zaak, maar
toen is over de nu in het debat gebrachte specerijen geen
woord gezegd. Het bezoek gold toen een kwestie van choco-
laderecpen, waarop de firma geen voldoende winst meende
te kunnen maken. De firmanten hadden toen die gelegenheid
zeer goed aan kunnen grijpen om te vragen waarom het
onderzoek zoo lang duurde. Nu komt men in eens aan met
het motief dat men een verlies lijdt, doordat de rnarkt is
gedaald Dat is te betreuren, dat vind ik ook jammer, maar
daar gaat het hier niet om.
De zaak waarom het gaat zooals de heer Briët ook reeds
zeer terecht heeft opgemerkt is de vraag of de heer van
Eek zijn plicht als hoofd van den Keuringsdienst goed heeft
gedaan door het onderzoek zoo consciëntieus mogelijk uit te
voeren en daarvan ben ik overtuigd. De heer van Eek staat
ook onder mijn controle en ik zou het niet. goedkeuren,
wanneer hij iemand om het eens met een groot woord te
noemen, zou willen dwars zitten.
De vraag is: heeft dat onderzoek te lang geduurd? Dit
kan ik als leek niet beoordeelen maar, men moet gelijk ik
reeds zeide. niet vergeten, dat men wist van welken handelaar
deze pakketten kwamen, en moest afgaan op het oordeel van
deskundigen. Er moet op verschillende wijzen worden onder
zocht, aschonderzoek, vacuumonderzoek, het onderzoek op ag-
therische oliën enz. Zoo'n onderzoek duurt heel lang en wan
neer men nu ziet, dat de eerste monsters absoluut vervalscht
zijn, dan heeft men gelijk tegenover de burgerij, het onderzoek
zoo consciëntieus mogelijk te doen. Wanneer men ook niet
tegelijkertijd andere dingen had te onderzoeken, zou zoo'n
onderzoek in korteren tijd kunnen afloopen, maar de andere
onderzoekingen moeten ook plaats hebben. De firma wist, dat
men kocht van iemand, die rdet te vertrouwen was. Ik katl
mij niet begrijpen, dat men eene motie steunen kan, waarin
een afkeurend oordeel wordt uitgesproken over den Directeur,
die voor dat onderzoek zoo'n langen tijd neemt, omdat hij
alles consciëntieus wil"onderzoeken. Men kan toch niet den
geheelen dag microscopeeren De oogen zouden te veel ver
moeien.
Ik geloof, dat in deze zaak zoowel de Raad als Burgemeester
en Wethouders onbevoegd zijn een oordeel uit te spreken. Ik
ga af op het oordeel van iemand, dien ik iederen dag spreek
en van wien ik absoluut weet, dat hij zeer veel gevoelt voor
het volkswelzijn, en heb daarenboven ook van andere des
kundigen ingewonnen. Ik begrijp dan ook niet, dat de motie
is ingediend die toch feitelijk een smet werpt op den Keu
ringsdienst in Leiden, die voortreffelijk is en met den meest
mogelijken ijver wordt behartigd, ten einde zorg te dragen,
dat de bevolking niet wordt bedrogen. Of het onderzoek
eerder had kunnen afloopen, wie kan daarover oordeelen?
Wanneer de Directeur mij verzekert: ik heb zooveel tijd
noodig voor het onderzoek op aetherische oliën, voor asch
onderzoek en voor het microscopisch onderzoek, en zoo iemand
heeft altijd trouw de belangen der bevolking behartigd, dan
ga ik op zijne verzekering af en hecht geen waarde aan het
geen van andere zijde wordt opgemerkt.
De heer Sijtsma. M. d. V. Uw pertinente verklaring, dat
er hier geen sprake is, dat de zaak te lang onder handen is
geweest, moet ik natuurlijk als juist aannemen.
Toen ik het geval vernam heb ik onmiddellijk gedacht,
één man gaat maar één gang. Nu heb ik de meeste waardeering
voor den arbeidskracht van den heer van Eek, maar deze
hier heeft zeer uitgebreide werkzaamheden als Directeur van
den Keuringsdiensdienst en is tevens Directeur van het levens-
middelenbedrijf, dat ook den geheelen man vraagt.