DONDERDAG 19 DECEMBER 1918. 359 deze wijze van behandeling van deze aangelegenheid. Ik ben er van overtuigd, dat wanneer deze credietaartvrage niet pro forma geschiedde, de Raad zou zeggenwij doen het niet. Ik ben overtuigd, dat wij met dezen aankoop een slechten koop doen. Van winkelierszijde ben ik ingelicht en ik moet zeggen, dat deze inlichtingen een onaangenamen indruk op mij hebben gemaakt. Ik ben bang, dat de gemeente van die ƒ100.000.slechts een heel klein beetje zal terug ontvangen. Er is toch bij het publiek weinig vraag naar deze kleederen. Of is er aan den Ouden Rijn wellicht meer vraag naar deze kleederen dan bij de winkeliers? Wanneer dat het geval is, zouden wij er misschien nog van af kunnen komen. Wanneer de verkoop moet geschieden uitsluitend door middel van de winkeliers, dan zullen wij er niet van af komen. Wanneer wij thans aan Burgemeester en Wethoudeis pro forma een crediet verleenen van f 10000.dan ben ik er van overtuigd, dat wij daarover later spijt zullen hebben. Nu wordt in de courant geinsinueerd, dat de winkeliers niet genoeg medewerken. Daar schijnt ook wel iets van waar te zijn, maar daarvoor is ook reden. Van winkeberszijde is hier tegen op gekomen. Zij beweren wel te hebben willen mede werken, maar niet zoover als degene, die met de distributie is belast, heeft verlangd. Hij wilde, dat de winkeliers een partij goed overnamen en de risico namen voor eigen reke ning. De. winkeliers hebben daarvoor evenwel bedankt. Maar dat de winkeliers niet op zoodanige wijze medewerken als de man die voor de gemeente deze zaak behandelt wel zoude verlangen, ja, Mijnheer de Voorzitter, daarvan schijnt wel iets waar te zijn, maar daarvoor schijnt ook een reden te bestaan. Wanneer de gemeente de kleederen bij de winkeliers in depot had willen geven, dan zouden de winkeliers zich zeker meer voor deze zaak hebben beijverd. Nu hebben de winkeliers besloten in beperkte hoeveelheid deze kleoderen te koopen naar gelang van de uitgebreidheid van de zaak. Ik geloof dan ook, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel geen gelukkigen greep hebben gedaan. De heer Pera M. d. V. Voorzoover de heer Fokker heeft opgemerkt, dat die kleeding minder goed van kwaliteit zou zijn, wil ik het volgende mededeelen. De eerste geruchten omtrent het gehalte van die kleeding waren geen aanbeveling, maar wat men later hoorde was heel wat gunstiger. De beoordeeling van die kleederen is in dit opzicht zeer veranderd. Dat heb ik ook vernomen van personen, die het kunnen beoordeelen. Waar dat zoo is, is het naar mijne meening niet zoo'n groot bezwaar, wanneer men op deze wijze de aanschaffing van kleeding ten bate van de burgerij in handen neemt. Ik geloof, dat het dan gewaardeerd mag worden, wanneer die kleeding er is. Het kwam mij voor, dat het nuttig was, dit even te zeggen want deze kleederen afkeuren, in strijd met de werkelijke deugdelijkheid, dat acht ik ongewens»ht, en niet in het be lang van de burgerij. De heer de Lange. M. d. V. Wij moeten het mijns inziens waardeeren, wanneer Burgemeester en Wethouders in dezen tijd van groote duurte, pogingen aanwenden om de minder koopkrachtige bevolking zooveel mogelijk instaat te stellen zich aan te schaffen, wat noodig is. Dat neemt niet weg, dat ik den heer Fokker toegeef, dat het voor den Raad aangenamer was geweest, wanneer Burge meester en Wethouders met deze aanvrage om geld gekomen waren vóór dat de handeling van den aankoop gebeurd was. Nu staan wij voor een feit en kunnen dus kwalijk anders doen, zelfs al zouden wij anders begeeren te doen, dan te zeggen: wij hechten onze goedkeuring hieraan. Ik wil nog even aan Burgemeester en Wethouders vragen kunnen zij mij mededeelen aan welken handelsman de ver koop namens de gemeente door Burgemeester en Wethouders is opgedragen? Ik meen, dat het in het vervolg alleen zou geschieden in een gemeentelijken winkel op den Ouden Rijn en niet bij de verschillende winkeliers. Daarom vraag ik nog eens, welke handelsman is door Bur gemeester en Wethouders aangesteld als leider van het ge meentelijk distributiebureau van gemaakte kleederen? De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil even den Voorzitter van de vergadering herinneren aan de woorden namiddag gesproken, het is lastig ten opzichte van verschillende zaken, want aan den eenen kant wordt gevraagd distributiemaat regelen en aan den anderen kant komt het belang van de middenstanders in het gedrang. Ik heb een ernstig onderzoek ingesteld naar talrijke ge ruchten omtrent de minderwaardige kwaliteit, waarover hier geklaagd zou worden en ik wil direct toegeven, dat daar onder verschillende artikelen zijn, die werkelijk niet aan de eischen voldoen, die in het algemeen door het publiek worden gesteld en daardoor voor een groot gedeelte van de Leidsche bevolking niet zeer gezocht zijn. Wat betreft de kwestie, dat de winkeliers die zaken niet gemakkelijk kunnen verkoopen, dat moge niet alleen liggen aan de oorzaak, dat deze artikelen niet gemakkelijk een afzet vinden bij het publiek maar naar mijne meening voor een groot deel aan het feit, dat juist bij het verschijnen van deze distributieartikelen hier ter stede de tijdsomstandigheden haar invloed hebben uitgeoefend omtrent het feit, dat de gewone winkeliersprijzen niet gestegen zijn als het geval zou zijn bij eene voorduring van den oorlogstoestand. Nu kan ik mij indenken, dat de winkeliers niet gedwongen zijn die artikelen te verkoopen. Maar zij hebben hunne bereidvaardigheid om deze artikelen te willen ver koopen getoond. He omstandigheden zijn evenwel ooizaak geweest, dat de omzet niet zoo groot was, als werd verwacht, waarom de gemeente besloten heeft om zelfstandig de kleederen te doen verkoopen. Ik wil dan ook wijzen op de buitengewone omstandigheden als redenen waarom de omzet niet zoo groot is geweest als mocht worden verwacht. Waar ik evenwel verschillende artikelen heb gezien en ver geleken met andere stoffen, daar zou ik Burgemeester en Wethouders er voor willen waarschuwen om niet voort te gaan met den aankoop van doze kleederen. Dit neemt evenwel niet weg, dat wij den goeden wil van Burgemeester en Wethouders respecteeren om de minder gegoede bevolking ter wille te zijn. Ik zal dan ook mijn stem niet onthouden aan het voor stel van Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik had liever gezien en het was mijns inziens ook verstandiger geweest van Burgemeester en Wethouders, dat zij gekomen waren mdt deze crediet- aanvrage voor zij tot den aankoop waren overgegaan. De verschillende bezwaren, die zijn aangevoerd, deel ik evenwel niet. Door den aard mijner betrekking heb ik deze artikelen al verscheidene malen bezien. Voorzoover ik er over kan oordeelen en mij is verzekerd, kan men in de winkels voor dien prijs zulk eene qualiteit niet verkrijgen, Het is geheel ten voordeele van de bevolking. Ik kan mij daarom te meer begrijpen, dat de winkeliers er niet zoo op gesteld zijn om deze Rijkskleeding te verkoopen. Zij verdienen hieraan minder dan wanneer zij hun eigen artikelen verkoopen. Ik heb dan ook den indruk gekregen, .dat de winkeliers dezen verkoop inderdaad hebben tegengewerkt. M.en hing naast de Rijks- kleeding een kleedingstuk uit eigen zaak. Wanneer er nu een bezoeker kwam, werd gewezen op het verschil in qualiteit en het eigen artikel sterk aanbevolen. Op deze wijze kan men gemakkelijk een artikel in discrediet brengen. Dit is de reden geweest, waarom er van de Rij kskleeding niet zooveel is verkocht, als wenschelijk was. Met de beste bedoeling heeft men de winkeliers niet willen uitschakelen. Was men van het begin, af aan er toe overgegaan om deze kleederen van gemeentewege te doen ver koopen, dan zou er vermoedelijk heel wat meer zijn verkocht dan thans het geval is. Er is nu stemming gemaakt tegen de Rij kskleeding. wat mij spijt. Het is in het belang van de burgerij om deze kleederen te koopen, die heel wat goedkooper zijn dan die men in de winkels kan koopen omdat het Rijk er geld op toelegt wat een winkelier natuurlijk niet doen kan. Hij moet verdienen. Ik geloof zelfs dat het zeer onverstandig is over deze zaak te spreken, zooals eenige heeren hebben gedaan. Hierdoor zal de tegenzin tegen deze inderdaad goedkoope kleeding nog meer toenemen. Wij handelen in het belang van de gemeente en van de burgerij, die door deze kleeding zeer gebaat is, wanneer wij den verkoop helpen bevorderen. Het belang der winkeliers mogen wij niet stellen boven het algemeen belang. De Voorzitter. Dit is eene zaak, die mij persoonlijk aangaat. Gedurende de jaren, dat ik hier ben, heb ik dikwijls iets op touw gezet om de minder gegoede bevolking te helpen en ik heb daarvoor geen crediet aangevraagd. Ik had dit thans ook niet behoeven te doen, omdat koop en verkoop elkaar dekken. Deze kleederen kosten aan de gemeente waarschijnlijk niets. Het geld moet worden uitgegeven maar komt bij gedeelten weer in de gemeentekas terug. Alleen om scrupules van enkele leden van het College van Burgemeester en Wethouders ben ik er toe overgegaan om deze zaak in den Raad te brengen. Ik dacht niet, dat deze kwestie zou worden opgeblazen. Ik stel hier zeer goedkoop kleederen ter beschikking, die buitengewoon goed -zijn. De heer Heemskerk heeft misschien wel verstand van schoenen maar niet van kleederen. Ik heb deze geheele zaak eens nagegaan en ik heb bemerkt, dat men zoogenaamd gemengd goed verkocht ah regeeringsgoed en dat was zeer slecht. Maar de gemeente heeft dat goed niet geleverd. Ik heb altijd gemeend, dat, wanneer ik iets kon doen in het belang der bevolking, ik dit ongetwijfeld moest doen. Wanneer Burgemeester en Wethouders deze goederen niet hadden ge kocht, dan zou men terecht hebben gezegd: Burgemeester en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 25