DONDERDAG 19 DECEMBER 1918. 355 lager onderwijsscholen een veel omvangrijker taak hebben. Daar worden onderwezen minstens twee talen meer plus wis kunde, dan het geval is op de uitgebreid lager onderwijsscho len. De klassen zijn er talrijker en de scholen zijn grooter. Daardoor is de verantwoordelijkheid van de hoofden ook weder grooter als die van een uitgebreid lager onderwijs- scbool. Daarop grond ik mijne meening, dat de bezoldiging van de hoofden van de meer uitgebreid lager onderwijs scholen hooger behoort te zijn dan die van de uitgebreid lager onderwijsscholen. Of men hoofd is van een eerste of tweede klasse school, geeft op zichzelf niet vermeerdering van arbeid. De uitbreiding of inkrimping van het leerplan geeft aan den maatstaf van meerderen of minderen arbeid en verantwoordelijkheid, en dan zeg ikhet hoofd van de meer uitgebreid lager onderwijsschool staat beslist, wat arbeid en verantwoordelijkheid betrelt, boven het hoofd van de uit gebreid lager onderwijsschool en komt dus aan dat hoofd iets meer toe. De heer van der Lip. Dan moet U een andere inlichting maken De heer de Lange. M. d. V. Wat het amendement van den heer Sijtsma betreft, dit komt mij riog onaannemelijker voor, omdat het niet voldoende is uitgewerkt. Ik mag dat de heeren niet kwalijk nemen. De tijd van voorbereiding was te gering en het onderzoek is niet zoo eenvoudig te regelen, maar zooals het hier ligt kan het niet worden aangenomen. De geachte Wethouder heeft een middel aan de hand gedaan door te zeggenmen zou kunnen lezenden toeslag voor de akten vereischt voor de »in het leerplan" opgenomen vakken, maar dat is beslist een verkeerde raadgeving. Vergun mij, dat ik het zeg. Want dan zou een hoofd van een meer uit gebreid lager onderwijsschool onder ander moeten bezitten akten voor handwerken, gymnastiek enz. Dat is zeker niet de bedoeling van den Wethouder. Al die vakken zijn immers in het leerplan opgenomen. Op het oogenblik kan naar mijn oordeel niet worden op gelost hoe het stelsel van den heer Sijtsma in de verordening moet worden geformuleerd. Die oplossing moet echter worden gevonden door in de verordening op te nemen, welke akten de hoofden van de meer uitgebreid lager onderwijs- en uitge breid lager' onderwijsscholen moeten bezitten. De heer Sijtsma M. d. V. Ik moet beginnen met eene eigenaardigheid in de rede van den heer van der Lip te memoreeren. Hij heeft eerst bestreden de Schoolcommissie en daarna den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Dit is misschien een heel goed middel ten aanzien van sommigen, die Bonds vrees hebben om ons amendement onaannemelijk te doen schijnen. Met opvattingen van den Bond heb ik evenwel niets te maken. De Bond heeft althans geen invloed gehad op de denkbeelden, die wij hebben neergelegd in dit amendement. Ik leg deze opmerkingen van den heer van der Lip dan ook naast mij.'Voorts zegt de heer van der Lip, dat ons systeem ingewikkeld is. Dat begrijp ik niet. Ons systeem is juist zeer eenvoudig. Wij bezoldigen het hoofd der school juist naar die factoren, welke voor een juiste waardeering in aan merking komen Nu zegt de heer van der Lip dat dit stelsel bij andere takken van dienst ook nog niet is gevolgd. De Rector van het Gymnasium en de Directeur van de Hoogere Burgerschool worden ook niet volgens dit stelsel bezoldigd. Heel juist. Maar de heer van der Lip zal moeten toegeven dat men, wil men hervormen, men toch met iets beginnen moet. Wanneer in dit geval ons stelsel goed blijkt te werken, dan kunnen wij het bij gelegenheid van de salarisherziening, van andere groepen ook in toepassing brengen. Dit acht ik dan ook geene rake bestrijding van ons amendement. Nu wil ik wel erkennen dat ons amendement, zooals wij dit hebben overgenomen van de Schoolcommissie, onvolledig is. Wij hebben gevaren op het kompas van de Schoolcommissie, wat Burgemeester en Wethouders ook dikwijls doen. Wij hebben bovendien niet zooveel tijd gehad. Zaterdagavond moest dit amendement in elkander worden gezet. Ik wil daarom gaarne gebruik maken van de wenken mij door den geachten Wet houder gegeven. Ik wil ons amendement dan wel op deze wijze wijzigen, dat er in de eerste plaats gelezen wordt: de hoofden der scholen genieten een jaarwedde volgens dienst jaren als onderwijzer en als hoofdonderwijzer, en om aan het tweede bezwaar tegemoet te komen, wil ik lezen: een toeslag voor de bijakten die het hoofd moet bezitten om als zooda nig benoemd te kunnen worden. Wanneer iemand benoemd moet worden tot hoofd van eene tweede klasse school, dan worden er eenige akten vereischt. Welnu, die akten worden betaald. Hiermede geloof ik de redac- tioneele bezwaren van den heer van der Lip te hebben onder vangen. Eindelijk heeft de heer van der Lip nog gezegd, dat één hoofd veel minder vooruitgaat dan anderen. Dit zou dan bewijzen, dat volgens het tegenwoordige systeem een hoofd veel te hoog was gesalarieerd in vergelijking tot de anderen. Het hoofd van eene eerste klasse school heeft maar èèn bijakte noodig, namelijk Fransch, terwijl een hoofd van een tweede klasse school er meer moet hebben en ook een ver antwoordelijke!- taak heeft. Naar aanleiding van het bezwaar dat ik geopperd heb, dat een onderwijzer tot hoofd der school benoemd, zonder dat hij hoofd eerier school is, ten achter staat bij iemand die vroeger wel hoofd is geweest, zegt de heer van der Lip: ja, maar die laatste heeft dan ook de ervaring als hoofd verkregen maar hoe dikwijls hoort men niet, dat er hoofden worden aangesteld, die voordien hoofd zijn geweest van een heel klein schooltje. Wat hebben die mensehen dan eigenlijk voor ervaring opgedaan, zoo iemand is gewoon klasse-onder- wijzer geweest. Ik durf zeggen, dat wij het hoofd als hoofd in ons voor stel behoorlijk gewaardeerd hebben en dat ons in deze niet kan treffen het verwijt, als zouden wij hebben gezeild op bet kompas van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Wij hebben daarvoor een behoorlijk bedrag genomen, namelijk 500.— boven het salaris als onderwijzer. Mij dunkt, dat gaat nog al. Daarom meen ik, dat er wel reden is om met ons voorstel mede te gaan en dat ons stelsel beter is dan van Burgemees ter en Wethouders. Het zal ook mettertijd blijken, dat men tot dit systeem zal komen zooals het op vele plaatsen reeds wordt toegepast. De heer Pera. M. d. V. Ik meen, dat het voorstel na de glas heldere uiteenzetting van den heer van der Lip genoegzaam is verdedigd. Wat betreft hetgeen de heer de Lange heeft gezegd over de zwaardere taak en de meerdere verantwoordelijkheid van de hoofden der meer uitgebreid lager onderwijsscholen, zou ik daarbij willen wijzen op het feit, dat mijns inziens de hoofden van -de jongensscholen eerste en tweede klasse het zwaarste werk hebben, wat dan ook erkend wordt, doordat het salaris iets hooger is gesteld. Dat op de eerste klasse scholen voor jongens het onderwijs niet die uitgebreidheid heelt als op de meer uitgebreid lager onderwijsscholen, is waar en ook, dat op het oogenblik van die hoofden niet al die bijakten worden gevraagd, maar daar staat tegenover, en dat is reeds door den heer van der Lip opgemeikt, dat de kinderen van de eerste klasse scholen in een zestal jaren zoo gevorderd moeten zijn, dat zij instaat zijn naar het voort gezet onderwijs te kunnen overgaan, hetzij op de Hoogere Burgerschool, hetzij elders, terwijl het hoofd van de tweede klasse school voor jongens, die een meer uitgebreid lager onderwijsschool is met een uitgebreid onderwijs, in dit op zicht ook hooger gesalarieerd mag worden, maar dat gebeurt hier dan ook reeds. Dan komen wij hier tot de meisjesscho len eerste en tweede klasse en hoofden van gemengde tweede klasse scholen die weder een ander terrein hebben voor hunne werkzaamheden, maar dat ook weder in het salaris als zoo danig is uitgedrukt. Ik moet bekennen, dat hetgeen de heer Sijtsma in elkaar wil zetten met zijn amendement mij niet geheel duidelijk is. Terecht heeft de heer van der Lip gezegd, dat het verbazend ingewikkeld is. Daar moef wat bij te pas komen. Van die verschillende beetjes houd ik niet zoo erg. Ik meen, dat het niet wenschelijk is, dat wij in die richting gaan. Dat het geval zich kan voordoen, dat hier iemand als hoofd benoemd wordt, die niet direct komt tot de verhooging, die een ander misschien zal hebben in andere omstandigheden, mag dan wezen wat het wil, maar of er in dit opzicht eenige ondervinding in Leiden is opgedaan, weet ik niet. Het is mij wel bekend, dat het in Leiden tweemaal is gebeurd, dat een onderwijzer werd bevorderd tot hoofd, maar anders worden over het algemeen benoemd, hoofden die mettertijd nog wel tot het maximum van hun inkomen komen. Mij komt het beste voor om mede te gaan met. het voor stel van Burgemeester en Wethouders. De heer Eerdmans. M. d. V. Ook ik heb het amendement- Sijtsma onderteekend en het is door mij van harte gesteund. Dat houdt evenwel verband met het voorstel, dat vanmiddag is verworpen geworden. Ik kan dan ook niet ontkennen, dat dit amendement, nadat het voorstel van vanmiddag is afge stemd geworden, veel van zijne aantrekkelijkheid voor mij heeft verloren. Ik wensch mij dan ook niet te binden door het feit, dat ik het amendement heb onderteekend om voor het amendement te stemmen. De aanneming van dit amen dement zou met zich brengen, dat wat Burgemeester en Wethouders zich hadden voorgesteld om toe te kennen, niet wordt toegekend en daartoe wensch ik niet mede te werken. De heer Fokker. M. d. V Ik ben grootelijks verbaasd door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 21