DONDERDAG 19
DECEMBER 1918.
349
wordt gegeven en nu ben ik van meening, en dat heb
ik zooeven in het licht willen stellen, dat wanneer men eene
vergelijking gaat maken met andere gemeenten Leiden met
hetgeen wij thans instellen, een goed figuur zal maken.
De heer Eerdmans heeft gevraagd of mijne opgaven van
recenten datum zijn. Ik kan deze vraag bevestigend be
antwoorden. Ik weet wel, dat wij tegenwoordig zeer snel
leven en het is best mogelijk, dat in sommige plaatsen al
weer eene nieuwe salarisregeling wordt voorbereid. Maar
dit daargelaten, zijn de regelingen waarop ik een beroep heb
gedaan van betrekkelijk jongen datum. De salarisregeling van
Delft is van April, die van Haarlem van Februari en die van
Dordrecht van September. Ik kan er nog aan toevoegen dat
ik hier voor mij heb een voorstel van Burgemeester en
Wethouders van Haarlem van 10 December, waarbij aan den
Raad wordt geadviseerd de salarisregeling, die in Februari
van dit jaar tot stand is gekomen opnieuw onveranderd vast
te stellen.
Ik wil er. ten overvloede nog eens op wijzen, dat ons een
maximum van ƒ1700.voldoende voorkomt. Men moet niet
vergeten, dat de onderwijzers meer krijgen dan ƒ1700.
Dit wordt door <Ie heeren niet genoeg in het oog gehouden.
Voor huishuur ontvangen zij ƒ150.—, dat maakt ƒ1850.—.
Hierbij komt nog wat zij krijgen ingevolge de zoogenaamde
wet-Ketelaar en de wet-Heemskerk. Zoodoende wordt het
salaris ruim ƒ2000.Wanneer men bovendien de moeite
wil nemen om de hoofdakte te halen, wat toch zoo'n heksentoer
niet is, dan komt men op ruim ƒ2200.—. Daarenboven moet
men ook niet vergeten, dat de onderwijzers nog een duurte-
toeslag ontvangen, de ongehuwde een van 8% en de gehuwden
van 15%.
De heer Sijtsma heeft ook nog gewezen op Amsterdam,
Rotterdam en enkele kleine gemeenten, maar met plaatsen
als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag kunnen wij toch nooit
concurreeren en ook niet met kleinere plaatsen, wat dit
onderwerp betreft. Want het ligt voor de hand, dat men in
kleinere plaatsen waar men weinig onderwijzers heeft, gemak
kelijk royaler kan zijn dan in grootere waar men veel onder
wijzers heeft, en waar het dus in de papieren gaat loopen.
In aanmerking genomen den financiëelen toestand van
onze gemeente, meenen wij werkelij-k dat onze voorstellen
meer dan mooi zijn.
Nu maakt de heer Sijtsma er aanmerking op, dat ik zoo
met nadruk het cijfer van de kosten heb genoemd, want dat
ik zei: het kost 36850, zegge zes en dertig duizend acht
honderd vijftig gulden. Nu dit laatste was meer voor de
aardigheid, maar mij dunkt, het is toch in ieder geval een
cijfer, dat de Raad wel eens goed mag hooren. Wij hebben
voorgesteld eene verhooging van 80.000.ik noem nu
maar een rond cijfer en nu willen de voorstellers van het
amendement daar nog eens 40,000.bijvoegen. Dat zou
dus worden een totaal bedrag van 120.000.Vergeten
wij ook niet, dat wij in 1917 aan de onderwijzerssalarissen
eene hoogere uitgave hebben gekregen van 54360,Dat
is pas verleden jaar geweest en nu komen wij weder met
86.000.Dat is toch geen kleinigheid.
Ik kan dan ook niet anders zeggen, dan dat ik hoop dat
de Raad dit amendement zal verwerpen.
De heer Eerdmans. M. d. V. De heer van der Lip heeft ge
meend, dat ik met mijne opmerkingen ben getreden in zijne
uitlating.
De heer van der Lip. U hebt aangehaald, wat ik heb
gezegd en daarop liet U volgen: deze tijd schreeuwt er om.
De heer Eerdmans. Het neemt niet weg, dat men moet
erkennen, dat dit een tijd is, die om verbetering schreeuwt
en ik begrijp niet dat men daarover een debat moet hebben
alsof men als chanteclair tegenover elkaar staat.
Maar wanneer wij hier een dergelijke kwestie behandelen
moeten wij die zaak bezien vanuit een marktstandpunt. Dat
is het standpunt, dat men inneemt op het platteland, dat
zich uit in de vraag: voor hoeveel kun je hem krijgen. Dat
is het standpunt, dat ik in dit opzicht niet gelden laat. Ik
zou dan willen vragen: wat is in een gemeente als Leiden
onder levensomstandigheden, zooals die hier zijn, een billijk
vooruitzicht voor degenen, die hier aan het openbaar onder
wijs zijn verbonden? En wanneer dat het standpunt is, dat
wij het plaaatselijke voor oogen houden, dan zal dat natuur
lijk verschillen met Amsterdam en Rotterdam, maar wij
hebben ons volstrekt niet aan te sluiten met datgene wat
anderen doen. Wanneer die minder doen behoeven wij hen
niet te volgen. Wanneer het een aangelegenheid betreft als
het geven van onderwijs, moet men niet vergeten, dat dit
in het belang is van het algemeen. Wij moeten alleen kijken
naar hetgeen de leerkrachten eigenlijk moesten hebben in
de omstandigheden, die wij hier hebben.
Wanneer het zaken van handenarbeid die gelaxeerd moeten
worden betreft, is men over het algemeen geneigd om te mee
nen, dat zoo iets goed moet worden betaald, maar waar het
geestelijke zaken aangaat, is men van zin, dat dit zoo goed
koop mogelijk moet geschieden. Dat is in ons land veel gebeurd
ten opzichte van het lager onderwijs en van het onderwijs
in het algemeen. Bij electriciteit en dergelijke vakken oordeelt
men echter anders.
En wanneer wij nu in dezen tijd, waarin de geldelijke
omstandigheden zoo zijn veranderd, komen met een voorstel
als dit, dan acht ik het niet onbillijk dat geestelijke arbeid
gelijk wordt gesteld met wat op het gebied van stoffelijke
dingen terstond wordt toegegeven als een billijke eisch.
De Voorzitter. Ik wil even nog een klein woord zeggen in
antwoord op het laatste gedeelte van de rede van Prof. Eerdmans,
en wel dit, dat de heer Eerdmans ditmaal geheel mis heeft
gegrepen. Hij zegt, dat handenarbeid lager staat dan geestes
arbeid, maar hij vergeet, dat de onderwijzers op verschillende
dagen vacantie krijgen, terwijl anderen daarop hard moeten
werken en daar zijn onder de laatsten menschen, die ook
geestesarbeid verrichten. Ik denk aan de ambtenaren ter
secretarie.
Mijns inziens worden de onderwijzers hier buitengewoon
goed betaald, al kan ik mij verheugen in hunne salarisver
betering. Zij hebben een massa vrije dagen, waar anderen nooit
vrijaf hebben. De heer Eerdmans moet ook eens bedenken,
hoe menigmaal de onderwijzers traktement ontvangen, ter
wijl zij vacantie hebben.
Ik zal ihans het amendement van den heer Sijtsma c. s.
in stemming brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sijtsma c.s. wordt in stemming
gebracht en verworpen met 18 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren van Hamel, Timp, Wilmer,
Oostdam, de Lange, Pera, Briët, J. P. Mulder, Hoogenboom,
Sasse, Huurman, Heemskerk, Reimeringer, Boot, van Tol,
Bots, van der Pot en van der Lip.
Vóór stemmen de heeren van Gruting, Knappert, Zwiers,
Jaeger, Sijtsma, Eerdmans, van der Eist, de Boer, Fokker en
van Romburgh.
De Voorzitter. Nu komt aan de orde het amendement
van den heer Eerdmans, luidende
De ondergeteekende heeft de eer het volgende amendement
in te dienen. Art. 12 vierde alinea te lezen:
De jaarwedden van de onderwijzers en onderwijzeressen
aan de school, welke als leerschool verbonden is aan de
Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijze
ressen, en van de onderwijzers en onderwijzeressen, belast
met net M. U. L. O. onderwijs, bedraagt f 100.meer dan
de jaarwedde, die zij volgens deze regeling ontvangen.
Art. 12, zesde alinea 200 worde gewijzigd in 300.
Wenscht de heer Eerdmans zijn amendement nog nader
toe te lichten?
De heer Eerdmans. M. d. V. Nu het idee bij Burgemeester en
Wethouders dat ik toejuich is opgekomen om de bijzondere
werkzaamheden, die voor elke school het geven van de lessen
moeielijker maakt, afzonderlijk te honoreeren en wordt voor
gesteld om aan het personeel, verbonden aan de leerschool
van de gemeentelijke Kweekschool, 100.— salaris uit te
keeren boven hunne jaarwedde, komt het mij voor, dat het
billijk is, dat hetzelfde ook wordt uitgekeerd aan de leer
krachten werkzaam aan de school van meer uitgebreid lager
onderwijs, want die hebben inderdaad een taak, die het geven
van onderwijs van een geheel anderen aard doet zijn als in
de lagere klassen.
Zij krijgen eigenlijk kinderen, die ook een Hoogere Burger
school konden bezoeken en moeten daardoor een heel ander
soort van onderwijs geven als degenen, die in de lagere klas
sen werkzaam zijn met allerlei elementair onderricht.
Zij htbben vreemde talen te doceeren en bovendien een
bijzondere taak niet allen, maar ook hebben zij een vrij al-
gemeene ontwikkeling noodig, wil het onderwijs de vruchten
dragen, die wij van het meer uitgebreid lager onderwijs mogen
verwachten. Wanneer men zegt: kijk eens naar de leerkrachten
van de leerschool van de gemeentelijke Kweekschool, daar
zijn onderwijzers werkzaam, die zich geheel moeten wijden
aan de opleiding van de kweekelingen, die zich daarvoor
meer moeten prepareeren en er zich meer inspanning voor
moeten getroosten, kan men hetzelfde ook zeggen ten aan
zien van degenen, die het lager onderwijs voortzetten, die het
meer uitgebreid lager onderwijs geven aan kinderen, die feitelijk
in gewone omstandigheden de lagere school al verlaten hebben.
Vandaar dat ik mijn amendement met de meeste vrijmoedig-