318 DONDERDAG 12 DECEMBER 1918. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van de afd. Leiden der vereeniging «Volks- onderwijs" om wijziging van de artt. 9, 10, 12 en 14 der Verordening, regelende o. m. de bezoldiging van het onder wijzend personeel der openbare lagere scholen. Dit verzoek luidt als volgt: Leiden, 27 Nov. 1918. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Afdeeling Leidender Vereeniging Volksonderwijs" heeft in haar vergadering van 26 November 1918 met alge- meene stemmen besloten, zich tot U te wenden met het beleefd verzoek, de Artikelen 9, 10, 12 en 14 van de «Ver ordening van den len Februari 1917, bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onder wijzend personeel te wijzigen in dien zin, dat le. de aanvangsjaarwedde voor de onderwijzers en onder wijzeressen bedraagt 1000, 2e. hun telkens na één jaar dienst worden toegekend twee verhoogingen van ƒ200 en acht verhoogingen van 100, 3e. voor het bezit der hoofdakte de jaarwedde wordt ver hoogd met ƒ300, 4e. de tegemoetkoming in de huishuur, vermeld in Art. 14, wordt bepaald op 200 en dit bedrag ook wordt toegekend aan onderwijzeressen, die als kostwinster zijn te beschouwen, 5e. de jaarwedde voor de hoofden van scholen wordt be paald op het salaris, dat zij als onderwijzer zouden genieten, vermeerderd met ƒ500, terwijl hun bovendien, in plaats van ƒ200 tegemoetkoming in de huishuur, vrije woning, wordt toegekend of een vergoeding voor huishuur ten bedrage van ƒ500 'sjaars. In verband met de zoozeer gewijzigde waarde van het geld meent de Afdeeling, dat bovengenoemde cijfers volstrekt niet te hoog zijn. De Staatscommissie-Stork stelde dan ook voor, de onderwijzers met hoofdakte aan de Leerscholen, verbonden aan de Rijks-kweekscholen, te bezoldigen met 1600 met twee verhoogingen van ƒ200 en zes verhoogingen van 100, terwijl voor de hoofden dier scholen werd gevraagd ƒ2600 met zes verhoogingen van ƒ200. Het belang van 't onderwijs eischt dringend een behoorlijke salarieering van 't onderwijzend Personeel. Wel ingerichte gebouwen en uitstekende leermiddelen kunnen opvoedend en ontwikkelend onderwijs alleen ten goede komen, wanneer dit wordt gegeven door goede leerkrachten. Deze te behouden en te verkrijgen acht de Afdeeling ten zeerste in het belang der Gemeente. Het Bestuur der Afdeeling «Leiden' van «Volksonderwijs", C. Verzijden, Ondervoorz. P. A. Hibma, Secr Zal worden behandeld tegelijk met het desbetreffende voorstel. 2°. Verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond en van de afd. Leiden der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in zake invoering van den achturigen arbeidsdag, opneming van dien arbeidsdag in bestekken van gemeentewerken en invoering van den vrijen Zaterdagmiddag. 3°. Adhaesiebetuiging aan dat adres van de afd. Leiden van den Nederl. Bond van Werklieden in openbare diensten en bedrijven. 4°. Verzoek van den Nederl. Federatieven bond van Personeel in openbaren dienst om over te gaan tot invoering van ver schillende verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden van het gemeentelijk personeel. De Voorzitter. Ik meen, dat de verschillende verzoeken en adhaesiebetuigingen in de verschillende dagbladen verschenen zijn, zoodat ik ze niet behoef voor te laten lezen. Ik kan naar aanleiding van de ingekomen verzoeken en adhaesiebetuigingen den Raad het volgende mededeelen. Hoewel bij Burgemeester en Wethoud^s in beginsel geen bezwaar bestaat tegen invoering van de 48-urige werkweek en van den vrijen Zaterdagmiddag, geloof ik toch, dat wij goed zullen doen de regeling door de wet betreffende deze materie al te wachten, welke regeling, zooals de heeren weten door de Regeering toegezegd is. Ik twijfel er ook niet aan, of ze zal met het oog op hetgeen gebeurd is, niet lang op zich laten wachten. Ik kan hieraan toevoegen, dat ik onlangs een vertrouwelijke mededeeling gekregen heb, dat dat niet langer dan een goede maand nog duren zal. Mocht echter, wat ik niet verwacht, die wettelijke regeling uitblijven, dan kan ik mededeelen, dat de vasistelling van den arbeidsduur in ieder geval ter sprake zal komen bij de voorbereiding van het werkliedenreglement. Ook de regeling van den vrijen Zaterdagmiddag kan bij die wijziging aan de orde komen, lk stel U dus naar aanleiding van hetgeen ik thans gesproken heb namens Burgemeester en Wethouders voor, om deze adressen ter visie te leggen in de Leeskamer. Het is niet de bedoeling, dat de heeren het niet zullefi inzien, maar de kwestie is dezeBurgemeester en Wethouders zijn er niet tegen om dezen arbeidstijd in te voeren, maar aan de uitvoering daarvan zijn groote moeielijkheden verbonden. Het is in elk geval niet eene regeling, die men maar zoo plotseling bij motie kan invoeren. Dat lijkt mij bijna onmogelijk. Ik zou met mijzelf kunnen beginnen, Hoe zou het zijn, wanneer ik zeide: na 8 uur werken schei ik uit? Er zijn daarom, dat begrijpt men, verschillende wijzigingen noodig om. die aangelegenheid praktisch te kunnen uitvoeren. Er zal daarvoor zekere voorbereiding noodig zijn. Maar de heeren kunnen verzekerd zijn, dat wij ten spoedigste met voorstellen betreffende dit onderwerp zullen komen, waarin deze materie in het algemeen voor de groote massa der werklieden in gemeentedienst wordt geregeld. Ik meen daarom hiermede deze adressen voldoende te hebben toegelicht en dc. opinie van Burgemeester en Wethouders te hebben wedergegeven. Daarom stel ik thans voor deze adressen ter visie te leggen en dan kunnen te zijner tijd de heeren hunne meening kenbaar maken, wanneer Burgemeester en Wethouders met een voorstel komen. De heer van der Elst. M. d. V. Ik kan mij met Uw mededeeling omtrent het voornemen van Burgemeester en Wethouders wel vereenigen. Ik wil er alleen maar op wijzen, dat de zaak, zooals U zegt, hare moeilijkheden heeft, omdat er enkele wintermaanden zijn, dat de gemeentewerklieden minder dan 8 uur werken, zelfs wel 7 uur. Het spreekt van zelf, dat die mindere arbeidspraestatie kan worden ingehaald in de zomermaanden. Wat al weder gemakkelijker is dan vroeger, omdat met den wettelijk verlengden zomertijd de dag zooveel langer duurt. Maar dan zou ik willen vragen, of de Commissie van de Huishoudelijke Verordeningen, die de ont werp-wijziging van het Werkliedenreglement moet voorbe reiden, daaromtrent niet van advies zal dienen? De Voorzitter. Met het gesprokene door den beer van der Eist ben ik het geheel eens. Maar het is beter, omdat ik vrijwel de zekerheid heb, dat het desbetreffende wetsvoorstel binnenkort zal komen, dat wij dat even afwachten. Burgemeester en Wethouders hebben reeds, wat betreft den vrijen Zaterdag middag, het voorstel rondgezonden bij de verschillende bedrijfs directeuren. Maar ik weet niet of het plan van den heer van der Eist, dat men zomers de mindere werkuren van den winter in zou moeten halen, practisch uitvoerbaar is. En daarom is het beter, dat hier op het ooïenblik geen lichtvaardig besluit wordt genomen, nu de kwestie zoo spoedig onder de oogen kan worden gezien. Maar wanneer te zijner tijd het voorstel van Burgemeester en Wethouders komt, zal aan de opmerking van den heer van der Eist zeker de aandacht worden ge schonken. Ik wil er daarom op aandringen, dat men nu geen licht vaardig besluit gaat nemen, omdat dergelijke besluiten toch dikwijls niet tot uitvoering kunnen worden gebracht. De heeren hebben in de courant onder ander kunnen lezen, dat men in den Raad van Arnhem bij de behandeling van een dergelijk voorstel een groote oppositie heeft gekregen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om den 8-urigen arbeidsdag maar direct in te voeren. Voor mij zelf zou ik het met de heer van der Eist billijk vinden, wanneer men zegt, dat in den winter 7 uur gewerkt kan worden en in den zomer, om dat uur in te halen, 9 uren. Maar niemand kan zeggen, of die mogelijkheid zal bestaan en juist daarom moeten wij afwachten wat de Regeering dienaangaande beslissen zal. Ik kan den Gemeenteraad wel mededeelen, dat met den meesten spoed deze zaak voorbereid wordt, om zoodra het wetsontwerp ingediend is, met de verschillende instructies klaar te zijn. Het is een betrekkelijk moeilijke kwestie, omdat de arbeids duur voor de groote massa werklieden in gemeentedienst heel anders geregeld moet worden dan voor den enkeling. Dat spreekt van zelf. Wat zou ten slotte van het werk terecht komen, wanneer bijvoorbeeld het hoofd van een tak van dienst eens zeide: ik hoef maar acht uren te werken; na dien tijd doe ik niets meer? Ik meen ook uit hetgeen de heer van der Eist zeide opge merkt te hebben, dat de heeren medegaan met het voorstel, om die requesten ter inzage te leggen, terwijl Burgemeester en Wethouders tegelijkertijd beloven, om zoo spoedig mogelijk met voorstellen te komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 2