328
DONDERDAG 12
DECEMBER 1918.
van der Lip, Iloogenboom, van der Eist, Jaeger, Reimeringer
en Knappert.
De Voorzitter. Tengevolge van deze beslissing kan het le
gedeelte van het amendement van de heeren Huurman c. s.
vervallen. Nu komt aan de orde het 2e gedeelte van het
voorstel van de heeren Huurman c. s. om het traktement
van den onder-Commandant te laten op f 700.—. Wenschen
de heeren dat nog toe te lichten?
De heer Huurman. M. d. V. Ik wil met een enkel woord
te kennen geven, dat het bij mij niet gaat om den persoon,
maar om het werk. Daarvoor acht ik een vergoeding van
900.veel te hoog en ik geloof, dat ik bij het uitspreken
van de wenschelijkheid om dat salaris te laten op ƒ700.
kan volstaan bij hetgeen ik zooeven heb gezegd.
De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van
den heer Huurman nader in dien zin gewijzigd dat wordt
voorgesteld de jaarwedde van den onder-Commandant van den
Brandweer vast te stellen op 700.— wordt in stemming
gebracht en aangenomen met 14 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Eerdmans, Timp, Huurman, Oost-
dam, Fokker, van Gruting, Sijtsma, van Tol, A. Mulder, de Boer,
van Romburgh, Heemskerk, J. P. Mulder en Boot.
Tegen stemmen de heeren: Bots, van Hamel, van der Pot,
van der Lip, Pera, Hoogenboom, van der Eist, Jaeger, Reime
ringer, de Lange, Knappert, Wilmer en Zwiers.
De Voorzitter. Het amendement van den heer Huurman
is dus aangenomen met 14 tegen 13 stemmen, zoodat het
traktement van den onder-Commandant 700.— blijft.
De Nos. 11 tot en met 15 worden daarop achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over No. 16: «Klokkenist 450.—
De heer de Lange. M. d. V. Ik wil niet voorstellen, om
het salaris te verhoogen. Ik vind het in het algemeen niet
gewenscht, dat de Raadsleden dat doen, want dan zouden
Burgemeester en Wethouders daarnaar wel eens kunnen
verwijzen, als de uitgaven der gemeente meer stijgen dan
wenschelijk is.
Toch wil ik bij dit voorstel naar voren brengen, dat onze
klokkenist een naar mijn oordeel buitengemeen bescheiden
man is, wat op zichzelf wel een groote deugd is, maar wat
toch tengevolge heeft, dat hij één vgn de ambtenaren is,
die in onze gemeente wel het karigst bezoldigd is geworden.
In de tweede plaats zou ik, wanneer U mij dat vergunt,
een zaak willen aanroeren, die niet direct in verband staat
met het salaris van dien klokkenist, maar wel met de uit
oefening van zijn ambt.
In den brief, waarin de klokkenist spreekt over zijne
bezoldiging staat onder anderen dat ons klokkenspel er een
is, dat behoort tot de zwaarst te bespelen carillons en dat
het niet langer dan een uur achtereen te bespelen is.
Deze zinsnede trof mij. Want het leek mij niet onmogelijk,
waar deze functionnaris gedurende langen tijd min of meer
vergeten was, dat ook het klokkenspel niet altijd even
voldoende de noodige aandacht getrokken had.
Daarom wil ik Burgemeester en Wethouders een vraag
doen waarop ik in deze zitting geen antwoord verwacht,
namelijk of Burgemeester en Wethouders in een van de
vergaderingen van hun college niet eens zouden willen be
spreken of het ook wenschelijk is om den beroemden beijardier,
van Mechelen, die op zijn klokkenspel een andere verbinding
tusschen het klavier en de klepels aangebracht heelt, welke
zeer goed voldoet, eens hier te laten komen.
De Voorzitter. Deze kwestie is reeds behandeld.
De heer de Lange. Als die zaak reeds behandeld is, dan
behoeft die niet meer besproken te worden en dan zou ik
willen vragen, of het college cog in overweging nemen wil,
om dien persoon in Leiden te laten komen teneinde advies
uit te brengen over ons klokkenspel.
De Voorzitter. Ik heb U wel laten uitspreken, maar dat
punt is geheel buiten de orde.
Door alle bekwame menschen is geadviseerd: doe het niet.
Het schijnt voor buitenstaanders wel heel mooi als het spel
gemakkelijker te bespelen is, maai' het is door verschillende
deskundigen afgeraden. De beijaardier van Mechelen maakte
indertijd wat opgang en is zelfs uit Mechelen naar onze
gemeente gekomen.
Maar ik zou zeggen, als ik het zoo eens mag uitdrukken,
dat hij eerder instaat is om goede oude klokkenspellen te
bederven wat betreft hun historische waarde dan die te moderni-
seeren. Maar zooals ik zeg, de kwestie is hier reeds tot in de
kleinste bijzonderheden in den Raad besproken, zoodat wij
daarover dus geen advies meer behoeven te geven. Misschien
wilt U wel zoo vriendelijk zijn daaromtrent eens oude bladen
op te slaan.
De beraadslaging wordt gesloten en No. 16 wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele staat
van nevenbetrekkingen aldus gewijzigd wordt vastgesteld.
(De heeren Eerdmans en Jaeger verlaten de vergadering).
Aan de orde is nu
XIII. Praeadvies inzake de vervroeging van het verplichte
sluitingsuur van winkels.
(Zie Ing. St. No. 301.)
Bij dit punt komen tevens in behandeling de desbetreffende
adressen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Boer. M. d. V. Met genoegen nam ik kennis
van het praeadvies, vooral daarom, omdat op het punt van
vervroeging op de Zaterdagavonden,het College van Burge
meester en Wethouders eenstemmig verklaren mede te willen
werken het sluitingsuur der winkels één uur te vervroegen.
Mijnheer de Voorzitter. Overigens kan ik mij niet aansluiten,
noch bij de minderheid, noch bij de meerderheid van uw
College.
Ik heb mezelf afgevraagd, of met het toezenden van vragen
lijsten aan de winkeliers in dezen abnormalen tijd wel een
juist oordeel over deze materie kan vastgesteld worden.
Wij leven in een tijd, waarin het sluitingsuur voor verschei
dene zaken in de eerste dagen der week wel om 6 uur,
mogelijk nog vroeger, had kunnen plaats vinden.
Hoeveel zaken vindt men thans niet gesloten.
De winkeliers in levensmiddelen, die van de distributie af
hankelijk zijn, hebben hoogstens 2 dagen werk en zooals ik
zooeven mededeelde, de andere 4 dagen konden de zaken
gevoeglijk vroeger gesloten worden.
Wanneer deze abnormale tijden moeten wijken voor nor
male en het economische leven zich langzamerhand gaat
ontwikkelen, wat kan die ommekeer dan medebrengen voor het
winkelbedrijf?
Mijnheer de Voorzitter. Ik vrees dat de winkelstand zich
dan zal moeten aanpassen aan een geheel andere wijze
van doen.
Kunnen maatschappijen, vennootschappen, coöperaties en
dergelijke niet verrijzen, waardoor vele winkeliers in het
gedrang zullen komen?
Op dit punt ben ik nog niet gerust, waarbij de winkel
stand, een zoo nuttige schakel in de maatschappij, het hard
te verantwoorden krijgt.
Om deze redenen moet ik het advies van de Maatschappij
van Nijverheid aanbevelen om vooralsnog tot een vervroeging
van 9 tot 8 uur niet over te gaan.
Laten wij dit tijdelijk probeeren en niet vastleggen in een
verordening. Ik dank U.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik geloof niet omtrent deze
kwestie over het voor of tegen nog te boeven spreken. Toen
indertijd hier de zaak van de 9-urige winkelsluiting is inge
voerd, is natuurlijk vanzelf van gedachten gewisseld en zullen
dezelfde motieven omtrent het voor of tegen toen gebezigd
zijn, n.l. het ingrijpen in de individueele vrijheid van de
betrokkenen. Wat nu die vrijheid betreft zijn wij in de laatste
jaren vooral in een toestand geraakt, waarbij het den enkeling
niet meer vreemd is dat ingegrepen wordt in zijn persoon
lijke vrijheid, nu men er als het ware door de verschillende
crisismaatregelen aan gewend is geworden, dat die vrijheid
telkens beperkt werd.
Ik acht den tijd op het oogenblik zeer goed, om deze materie
te behandelen; immers, vooral het feit, dat wij gedurende
geruimen tijd van dezen oorlog gewend zijn aan de vervroegde
winkelsluiting, door de lichtbeperking opgelegd, heeft er toe
medegewerkt, om bij de menschen den indruk te vestigen,
dat de 8 urensluiting reeds definitief ingevoerd is. Het doet
zelfs niet vreemd aan, wanneer wij in den middenzomer van
het publiek booren, dat het verwonderd is na 8 uur in de
winkels nog terecht te kunnen, alsof bij hen het denkbeeld
bevestigd is, dat men alles vóór 8 uur koopen moet.
Ik wil wel toegeven, dat er misschien iets waars gelegen
is in de meening van 91 winkelieis, die verklaren eenige
schade te hebben gehad van de 8 uurwinkelsluiting door de
lichtbeperking, maar dan ligt het niet zoozeer aan de ver
ordening, om om 8 uur te sluiten, als wel alleen aan het feit,
dat hij genoodzaakt wordt door de lichtbeperking precies om
8 uur te sluiten, terwijl de verordening voor de 9 uursluiting