DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918. 291 gevers om aan hunne werklieden, die vrijaf begeeren en vrijaf krijgen, hun loon dien dag uit te keeren. Het was de ge woonte op Christelijke feestdagen geen loon uit te betalen. Op dezen algemeenen dankdag geloof ik evenwel, dat er zeker alle reden is om het loon uit te betalen. Ik zou Burge meester en Wethouders dan ook willen verzoeken bij wijze van publicatie de werkgevers hiertoe aan te sporen. Ik wil thans overgaan tot de algemeene beschouwingen op de begrooting. Ik wil beginnen met mij aan te sluiten aan de hulde aan den Burgemeester gebracht voor het vele dat hij in dit jaar voor de gemeente heeft gedaan, o. a. ten aanzien van de distributiemaatregelen en daarnaast ook aan Burgemeester en Wethouders, die, al hebben wij dat niet altijd zoo in den Raad kunnen waarnemen in de voorstellen, die aan den Raad werden voorgelegd, overladen zijn gewor den met werkzaamheden en de hulde aan Burgemeester en Wethouders gebracht, komt hun ook ongetwijfeld toe. En wij zouden in aansluiting aan de proclamatie kunnen zeggen, dat Leiden moet medewerken aan den opbouw en het herstel van het vaderland. Er moet geen reactie zijn, maar een geest van vooruit. Dat is het gevoelen van ons volk en komt tot uiting in de proclamatie. Wil de gemeente vooruit kunnen gaan, dan moet het bestuur goed zijn geoutilleerd en de werktuigen, waar mede het Gemeentebestuur heeft te werken, moeten in orde zijn. Dat ligt niet in het groot aantal ambtenaren, maar hierin, dat men de goede weet te kiezen en behoorlijk salarieert. Ik zou in verband hiermede de Wethouders in staat willen stellen een groot deel van hun tijd te besteden aan de werkzaamheden, die het Gemeentebestuur van hen eischt. Door mij is dan ook medeonderteekend een voorstel om te onderzoeken de wensche- lijkheid om de salarissen der Wethouders te verhoogen en tot pensionneering over te gaan. Ik voor mij wil wel zeggen, dat ik van beide een voorstander ben. Ik meen, dat de Wethouders in staat moeten zijn om veel meer dan x thans het geval is een groot gedeelte van hun tijd te geven aan het behartigen van de belangen der gemeente; niet dat zij zich geheel daar aan geven, want ik acht het aan den anderen kant van belang, dat zij blijven staan in het gewone leven. En verder ben ik een voorstander van pensionneering der Wethouders, zooals tegenwoordig in verschillende plaatsen het geval is, omdat zij niet afhankelijk moeten zijn, of zich afhankelijk gevoelen van de politieke inzichten van de meerderheid van den Raad. Zij moeten in staat zijn om ook zonder veel geldelijke be zwaren, indien zij zich niet thuis gevoelen in het College van Burgemeester en Wethouders, hun betrekking neder te leggen. Dan, Mijnheer de Voorzitter, moeten er zijn goed ingerichte bureaux. Er is in de afdeelingen een opmerking gemaakt, omtrent de wijze waarop hier de ambtenaren op de secretarie zijn gehuisvest. Die opmerking is al meerdere jaren gemaakt, maar wanneer nu de leuze is om vooruit te gaan, dan geloof ik dat in de eerste plaats noodig is, dat de ambtenaren, die een groot aandeel hebben in de taak van het Gemeentebestuur, niet door slechte huisvesting want zoo durf ik het wel noemen in hun taak worden belemmerd. Wanneer ik op het Stadhuis kom en ik zie de verschillende bureaux, dan moet ik zeggen, dat het ook mij misschien went men er op den duur wel aan onmogelijk zou zijn, om daar behoorlijk werk te verrichten. De algemeene afdeeling vindt men in een lokaal veel kleiner dan de Raadszaal, waar 7 a 8 menschen werkén, en ook de afdeeling financiën is overbeladen met ambtenaren, altijd wat betreft de localiteit, en dat moet aan de werkkracht en den werklust en aan de hoeveelheid van het werk niet ten goede komen. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, meen ik met aandrang te moeten wijzen op de wenschelijkheid, dat in die zaak ver andering moet komen en wel zoo spoedig mogelijk. Van mijn kant is in de secties ook een vraag gesteld om trent de inrichting van het nieuw-archief, zooals men dat noemt. Daarop hebben Burgemeester en Wethouders geant woord, dat de stukken goed bewaard worden en dat ondanks deze minder gemakkelijke berging het archief behoorlijk is gecatalogiseerd. Ik heb over die zaak wel eens opmerkingen gehoord, die dat niet bevestigden. Er is mij wel eens mede gedeeld uit goede bron, dat hier geen goede catalogus bestaat, zoodat men de stukken niet altijd paraat heeft. Een algemeene catalogus schijnt hier niet te bestaan, zoodat men alles niet spoedig kan vinden. Ik heb wel eens gehoord, dat er een halve dag noodig is om stukken over een bepaald onderwerp te vinden. Op andere plaatsen heeft men het archief anders ingericht en is de plaatsing van de stukken anders, waardoor men grooter eenvoudigheid in de zaak bracht. Ik meen, dat het wel mag worden overwogen om dit hier ook eens be hoorlijk in orde te brengen. In Rotterdam bestaat het dossiers stelsel, namelijk op een heel andere wijze dan hier het archief is ingericht en dat schijnt veel practischer te werken. Mijnheer de Voorzitter. Om goede ambtenaren te hebben, zal men ze in het algemeen ook goed moeten salarieeren. Vanmiddag is ingekomen, naar ik meen, en adres van leeraren en leeraressen bij de Hoogere Burgerschool tot salarisverhooging Ik geloof ook werkelijk, dat die toestand op het oogenblik onder oogen mag worden gezien. Ik weet niet precies meer welk voorstel door Burgemeester en Wethouders is gedaan, doch het komt mij voor, dat dit wel een quaestie is, die overwogen mag worden. Voor dat alles is geld noodig. Ik begrijp goed, dat dit voor eene gemeente als Leiden de grootste moeilijkheid is. Ik zeg dan ook altijd tot degenen die aandringen op verhooging van salarissen en op het doen van groote uitgaven, dat het voor Leiden zoo moeilijk is de daarvoor benoodigde gelden te ver krijgen. Wanneer de Raad niet zelf den weg aanwijst om het benoodigde geld te verkrijgen, geloof ik, dat men wel met allerlei verzoeken kan komen, maar dat men niet met grond zoo iets mag verzoeken, zonder de middelen aan te geven, waaruit de onkosten moeten en kunnen worden be streden. Ik heb dien weg nog niet gevonden. Er wordt ge sproken van belasting naar draagkracht en in verband daarmede wordt een nieuwe progressie aanbevolen. Ik ben het eens met Burgemeester en Wethouders, dat een hoogere progressie tengevolge zal hebben, dat de meer gegoeden uit de stad worden verdreven. Een Wethouder van een der grootste gemeenten zei eens tot mijeene voortdurende ver hooging van den hoofdelijken omslag is een moord voor de gemeente. Ik ben het geheel met deze bewering eens. Ik meen dan ook, dat de wijze, waarop in het vervolg de gemeente aan baar geld zal moeten komen, is te trachten dit geld te ver krijgen uit de bedrijven. Door middel van de bedrijven moet het inkomen der gemeente worden vermeerderd. Nu weet ik wel, dat tegenover deze opinie van uit den Raad het bezwaar zal worden vernomen, dat de verhooging van den gasprijs niet billijk werkt en nog meerdere argu menten. Maar ook daarin ligt toch ook weer eene zekere progressie, omdat wie het meeste gebruikt, het meeste moet betalen. Bovendien worden dan ook getroffen de groote lichamen als de universiteit, waardoor groote bedragen in de gemeentekas zullen vloeien. Een groot deel van het inkomen zal derhalve uit de bedrijven moeten worden gevonden. Ik hoop, dat het geheele onderwijs spoedig zal worden overgebracht naar het Rijk. Dit zal voor vele plaatsen in verband met den financiëelen toestand eene opluchting zijn. De sociale taak der gemeente zal zich nog voortdurend moeten uitbreiden. Het zou m. i. gewenscht zijn, wanneer in het vervolg een Wethouder kon worden beiast met het be hartigen van alle sociale belangen. Het laatste jaar zijn het meest geweest distributiemaatregelen, waarin U Mijnheer de Voorzitter een groot aandeel hebt gehad. Omtrent de distributiemaatregelen wensch ik nog een enkel woord te zeggen. Ik hoop, dat het niet zoo lang meer zal duren, of die maatregelen zullen kunnen worden opge heven. Maar nu die toestand bestaat, is mij opgevallen, dat er in den laatsten tijd eene neiging bestaat, om den middenstand niet in alles tegemoet te komen. Ik weet, de middenstand heeft niet te klagen in dezen tijd en ik geloof dan ook, dat de inkomsten van den middenstand aanzienlijk zijn gestegen in deze vier jaar. Er moet evenwel gewaakt worden tegen de neiging om den middenstand te drukken en te veel de zaken te brengen in handen der groothandelaren. Ik ben er toch van overtuigd, dat de middenstand uitmaakt een zeer belangrijk deel der bevolking. Juist die groep is de kern van onze bevolking, zij vormen den ruggegraat van onze inwoners. Het is een stand aan de eene zijde begrensd door de arbeiders en aan den anderen kant door de meer gefortuneerde menschen, maar die toch een belangrijken rol in onze samenleving vervullen. De hand boven het hootd houden van dien middenstand is gewenscht en er mag niet getracht worden dien stand te drukken, zooals naar ik meen en ik heb daarvan onlangs een voorbeeld medegemaakt bij de regeling van de distributie wel eens een neiging bestaat. De gemeente heeft in de afgeloopen jaren en het is nog niet den tijd nu daarvan de balans op te maken ook blijkens deze begrooting, zeer veel gedaan voor de nooden der bevolking. Er zijn veel groote bedragen ook nu weder uitgetrokken met het oog op het op peil houden van de bevolking en de klachten, die wel eens oprijzen, alsof de gemeente te weinig zou doen, worden bij het inzien van deze begrooting wel zeer krachtig wedetlegd. Er is hier ook in de gemeente en wij hebben daaromtrent een inzage gekregen eene wachtgeldregeling. De opgaven vinden wij in de bijlagen van de Memorie van Antwoord, die aan ons is overgelegd. Maar ik zou er op willen wijzen, dat naast hetgeen de werkgevers hebben gedaan door de wachtgeldregeling, ook door hen persoonlijk nog meer is verricht ten bate van de bij hun in dienst geweest zijnde werkeloozeri. Er zijn werkelijk voorbeelden, dat zij in dat opzicht hebben getoond hun taak te begrijpen. Wij kunnen wel zeggen: dat is een moreele plicht en dat is ook zoo,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 9