290
DONDERDAG 21
NOVEMBER 1918.
Ik heb gezegd wanneer men de binnenlandsche industrie kan
bevorderen, moet men dat in ieder geval doen.
Dat komt voldoende in den geheelen Raad tot uiting. Maar
op het moment is het urgenter, dat de capaciteit van de
electriciteitsfabriek wordt versterkt. De Commissarissen zijn
er niet tegen, dat de inlandsche industrie wordt bevorderd,
maar op het oogenblik moet er dadelijk gehandeld worden.
De heer de Lange zal derhalve zijne motie gerust kunnen
intrekken zonder dat ik hiermede eenigszins te kort zou
willen doen aan zijne bedoeling. Ik zou zeggenlaten de
Commissarissen zien zoo spoedig mogelijk een turbogenerator
te koopen, en daarbij zooveel mogelijk de vadeilandsche
industrie bevoordeelen. Hier zal niemand tegen zijn.
De heer de Lange. M. d. V. De Commissarissen zijn ook
overvallen door het plotseling einde van den oorlog. Dit ver
andert de zaak wel eenigszins. Ik geloof evenwel, dat het
in het algemeen belang beter is, dat ik mijn voorstel niet
intrek, maar dat het wordt aangenomen, dan zal de
Raad zelf kunnen besluiten, hoe er gehandeld zal moeten
worden.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil over deze quaestie ook een enkel
woord zeggen. De wijze, waarop U, Mijnheer de Voorzitter, deze
aangelegenheid heeft voorgesteld, sprekend over Burgemeester
en Wethouders en de Commissarissen, geeft toch niet juist weer
wat de bedoeling is van het voorstel van den heer de Lange.
Het was zijne bedoeling niet om in afkeurenden zin te spreken
over wat door Commissarissen is voorgesteld, maar heeft slechts
betrekking op het algemeene standpunt, dat door den Raad
zal worden ingenomen. Nu zou het kunnen zijn, dat de Commis
sarissen uit eigen inzicht handelen zooals de meerderheid van
den Raad verlangt, maar het zou ook kunnen zijn, dat de
Commissarissen zich de vraag stellen: wat kost een turbo
generator in het binnen- en in het buitenland? Zij zouden
dan, wanneer het buitenland goedkooper zou kunnen leveren
het besluit kunnen nemen, dat men dan de opdracht moest
geven aan een buitenlandsche firma. Er is evenwel nog een
ander standpunt, men kan ook zeggen: het is voor ons land
van het allergrootst belang, dat de industrie wordt bevorderd.
Wanneer men genoodzaakt is allerlei machinedeelen te laten
komen uit het buitenland dan vloeit hieruit voort, dat
die deelen in ons land niet worden gemaakt, want dan zou
men zich bij voorkeur wenden tot een Nederlandsche firma
om de noodige machinedeelen te verkrijgen.
Nu is het heel moeilijk op het gebied van fabrieksindustrie
om op gang te komen. Schoolgaan kost geld, zegt het spreek
woord, maar ook hier is het waar, dat de eerste vervaardiging
van allerlei artikelen geld kost en inspanning. Het begin is
dikwijls een schadepost. Nu is de vraag: hoe komt men dien
moeilijken tijd te boven. Acht de Raad van Leiden het rroodig
om iets op te offeren opdat de gelegenheid wordt geschapen
om in Nederland eme industrie in het leven te roepen, die
er tot heden toe nog niet bestaat?
Nu zou het kunnen zijn, dat de Commissie zich verplicht
gevoelt om de belangen van de inrichtingen, hier te laten
praedomineeren boven die van het land, terwijl de meerderheid
van den Raad het. standpunt inneemt om ten behoeve van
het algemeen Nederlandsch belang liever wat meer uit te
geven, en daardoor de industrie te bevorderen. Hierin ligt
dus geen afkeuring van de handelwijze van de Commissie
opgesloten, integendeel, men zou haar veeleer moeten prijzen
om hetgeen zij doet om de zaak zooveel mogelijk voordeelig
te beheeren. Maar men begrijpt mij wel, dat dit iets anders
is dan het bevorderen van de industrie in eigen land.
De mogelijkheid om dien tak van industrie te bevorderen
is voor ons land een quaestie van zeer groot belang.
Wanneer men eens nagaat hoe men zich bijvoorbeeld in
België heeft ingespannen voor het Vaderland, kan dat als
voorbeeld strekken. Wanneer men zich daar inspant om
allerlei zaken tot ontwikkeling te brengen, kan dat voor ons
land wel eens een prikkel zijn om wat meer op te offeren en
ten koste te leggen in het belang van het eigen land.
Ik vergeet niet het geval in het jaar 1883 op de wereld
tentoonstelling in Amsterdam, dat er in een van de uitstallingen
zat een groote dame uit België, een vrouw, die net zoo goed
op een buiten had kunnen wonen, die het in ieder geval niet
voor haar brood behoefde te doen. Toen ik de opmerking
maakte, dat het voor haar zoo'n inspanning moest zijn om
daar den heelen zomer te zitten, antwoordde zijdat doen
wij iu het belang van ons vaderland wij bevorderen daarmede
de industrie; wij offeren ons op om den bloei van België te
bevorderen. In dit opzicht mag dus wel eens de aandacht
gevestigd worden op hetgeen in het belang van de Nederlandsche
industrie gedaan zou kunnen worden. In zooverre meen ik
dat er wel reden bestaat om de motie van den heer de Lange
aan te nemen, waarin uitgedrukt is een algemeen beginsel
om zoo noodig eens wat op te offeren ten behoeve van het
algemeen belang van ons land.
De heer Eerdmans. M. d. V. Nu de motie van den heer
de Lange in stemming zal komen, wensch ik te verklaren,
waarom ik er mijn stem niet aan zal geven.
Er worden hier belangrijke algemeene beschouwingen
gehouden naar aanleiding van een punt, dat eigenlijk niet
direct met de aanhangige zaak in verband staat, want wij
hebben gehoord, dat er verschillende aparaten zijn, die
Nederland niet gewoon is te leveren, en dat de vraag hier
bovendien is, dat de zaak hiervan afhangt, of de firma de
materialen op tijd zal kunnen leveren.
Ik voor mij zou ook liever producten van de Nederlandsche
industrie zien gebruikt, maar ik voel het bezwaar om in dit
geval mede te werken. Zooals nu de zaak is, geloof ik, dat
er geen aanleiding is om een dergelijke algemeene uitspraak
uit te lokken en zie ik mij dus genoopt tegen de motie te
stemmen.
De heer Pera. M. d. V. Na hetgeen de heer Eerdmans
heeft gezegd, herinner ik mij, dat ik vergeten heb hier nog
iets bij te voegen. Ik zou dan nog het volgende willen zeggen.
Wanneer er in zeker geval reden is om die bestelling in het
buitenland te doen, dan zou dat ook kunnen geschieden,
buiten die motie om. Deze motie bedoelt niet in dit geval een
uitspraak te doen
De Voorzitter. Dan hebt U haar niet goed gehoord!
Als de heeren nu eens een oogenblik zouden willen luisteren,
dan geloof ik, dat wij het wel eens kunnen worden.
Ik heb gezegd; ik geef volkomen toe aan de algemeene
strekking van den wensch om de binnenlandsche industrie
te bevorderen. Dat doet de heer Eerdmans ook. Maar de heer
de Lange wil zijn motie hardnekkig volhouden en die motie
acht ik verkeerd.
Wij moeten op het moment opschieten, wij moeten beslist
en zoo spoedig mogelijk een turbogenerator hebben. Wat de
heer Pera wenscht, wil ook iedereen. Wanneer Burgemeester
en Wethouders nu straks weder met een nader voorstel bij
den Raad moeten komen, zooals de heer de Lange wil, dan
kan men de zaak wel op de lange baan schuiven. Dan moeten
de heeren geen Commissie van 5 leden benoemen. Die kan
nrien toch wel vertrouwen?
Daarom zou ik zeggen: neem het principe aan. (maar zonder
dat hier een motie van gemaakt wordt), waarmede de geheele
Raad het eens is, dat zelfs met opoffering van geld de benoodigde
materialen uit het binnenland moeten worden betrokken, maar
dat men, als er haast bij is, het benoodigde ook zal kunnen
betrekken uit het buitenland.
De heer de Lange. M. d. V. In aanmerking nemende, dat
de Raad het geheel eens is met Uwe laatste woorden, ver
klaar ik mijne motie in te trekken.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem
ming overeenkomstig hét praeadvies besloten.
De Voorzitter. Vindt de Raad thans goed de vergadering
voor een enkel oogenblik te schorsen om den leden gelegenheid
te geven de aangekondigde optocht te zien? Straks zullen wij
dan kunnen overgaan tot de behandeling van de begrooting.
(De vergadering wordt geschorst en na eenigen tijd hervat.)
VII. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1919.
(Zie Ing. St. No. 190 en 235).
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Briët. M. d. V. Het laat ik het zoo noemen
hartverheffend schouwspel, dat wij zooeven hebben genoten,
is weder een bewijs van de dankbaarheid, die onder de be
volking van onze stad heerseht en waaraan U zooeven op
zoo mooie wijze uiting hebt gegeven.
Wij mogen wel, wat deze middag betreft, ook een woord
van dank uitspreken aan de Christelijke üranjevereeniging,
die dezen optocht heeft georganiseerd.
In de laatste dagen heb ik naast de opleving van het
nationaal bewustzijn onder ons volk kunnen constateeren,
dat er van alie kanten voldoende maatregelen genomen waren
om het gezag met kracht te handhaven. Ik meen dan ook,
dat er een woord van dank moet worden gebracht aan den
Burgemeester dezer gemeente voor de maatregelen, die hij
genomen heeft om het gezag in deze gemeente te doen hand
haven. Vanwege de Regeering is er uitgeschreven een bid-
en dankdag op 28 November. Ik zou hieraan dezen wensch
willen toevoegen, dat waar het de bedoeling is, dat er zoo
veel mogelijk wordt vrij gegeven aan degenen, die de ker
kelijke plechtigheden wenschen bij te wonen, van Burge
meester en Wethouders eene aanmaning uitging aan alle werk-