286
DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918.
een publiek lichaam wordt ter inzage gegeven. Hoe de bedeeling
ook geschiedt, men moei mijns inziens niet vragen, de namen der
ondersteunden voor iedereen te kijk te leggen. Dat zou eenigs-
zins tegen mijn gemoed strijden. Ik geloof dan ook dat het.
voor Burgemeester en Wethouders moeilijk is om daarop aan
te dringen.
De heer Briët. Wanneer men eene opgave daarvan bergt
in den geheimen trommel, geloof ik dat geen onbescheiden
blikken daarvan kennis kunnen nemen. Ik heb ook niet ge
vraagd om die lijst in het Sectieverèlag op te nemen, maar
ik meen, dat het voor de Raadsleden gewenseht is om eenig
controle uit te oefenen op de werkzaamheid van een lichaam,
dat groote uitgaven doet. Dat moeten wij controleeren op
eene behoorlijke wijze. Dan is er natuurlijk geen sprake van
eene overgave daarvan aan het publiek en dat die kwestie
minder behoorlijk door de Raadsleden zal worden behandeld,
want het is, naar het mij voorkomt Uwe opvatting alsof
door middel van de Raadsleden de namen van de onder
steunden zouden worden gepubliceerd.
Ik ben het dus niet met U eens en ik blijf bij mijne
meening, dat op die manier de controle van deze zaak aan
den Raad ontsnapt.
Ik had ook kunnen vragen of ik eens inzage had mogen
hebben van de boeken van dat comité, maar ik achtte het
eenvoudiger eene dergelijke opgave te vragen.
Wat de opgave van die namen bètreft, geloof ik dat het
gevoelsargument in deze niet zoo heel sterk behoeft te spreken.
Ik heb inlichtingen omtrent het geven van ondersteuning
gekregen van personen, die heel goed op de hoogte van de
zaak zijn, maar op een wijze, die het werkelijk in het belang
van de zaak noodzakelijk maakt, dat ons de gegevens, die
wij wenschen om daarover goed te kunnen oordeelen, wor
den verschaft.
De heer van der Lip. M. d, V. Eene enkele opmerking
slechts. Het komt mij voor, dat de controle, die de heer
Briët wenscht, wel wat eigenaardig is. Deze controle zou
hierin moeten bestaan, dat aan den Raad denamen der onder
steunden worden medegedeeld, wat met zich zou brengen
dat alle Raadsleden hieromtrent aanmerkingen zouden kun
nen maken. Het lijkt mij voor het Crisiscomité minder aan
genaam, wanneer het op eene dergelijke wijze zou gecontro
leerd worden. Wanneer de heer Briët controle van gemeente
wege wil, zou het dan niet beter zijn dat hij een ander
denkbeeld aan de hand deed? Men zou bv. in het Comité
een of meer Raadsleden kunnen opnemen als vertegenwoor
digers) van het Gemeentebestuur, dat gebeurt meer. Wanneer
men controle wil laten uitoefenen door alle leden van den
Raad, dan bestaat er kans dat men van alle kanten op de
ondersteuningen aanmerkingen zal hooren. Ik kan mij be
grijpen, dat het Comité tegen eene dergelijke controle bezwaar
maakt. Het denkbeeld door mij genoemd lijkt mij dan ook
beter en doelmatiger te zijn.
De heer Pera. M. d. V. Het idee door den heer van der
Lip aan de hand gedaan, acht ik de overweging wel waard.
Ik wil erkennen, dat de wijze van bedeeling, naar men er
van hoort, wel wat te wenschen over laat. Sommige personen
ontvangen een bedrag, waar zij in de verste verte geen aan
spraak op hebben. Ik wil hier allerminst het Bestuur een
verwijt van maken. Het is mij niet onbekend, hoe moeilijk
het is op de hoogte te komen van den toestand, waarin
verschillende personen zich bevinden. Maar juist daarom ben
ik er volkomen zeker van, dat lang niet altijd gegeven wordt
het bedrag, waarop men aanspraak zou kunnen maken. Ik
zeg dit allerminst om critiek te oefenen op de werkwijze van
het Bestuur en op het gebrekkige van het werk van het
Comité. Het is een uiterst moeilijk werk, dat erken ik vol
komen.
De heer Bots. M. d. V. Ter geruststelling van den Raad
kan ik mededeelen, dat talrijke gevallen van het Crisiscomité
zijn overgebracht naar de Commissie voor de Burgerlijke
Armenzorg, waarvan bleek, dat zij daar thuis behoorden. Ook
kan ik aan den Raad verklaren, dat het Crisiscomité goed
op de hoogte bleek te zijn van al de personen, die door dit
Comité ondersteund waren geworden. Wat betreft de mate
van bedeeling, die is bij de instellingen van weldadigheid
eenigszins anders dan bij dergelijke comité's. De eersten geven
in den regel voor langen tijd, terwijl de bedeeling der
comité's betrekkelijk slechts een korten tijd duurt. Daarom
zijn de toelagen der comité's ook hooger. Dit alles in aan
merking genomen, moet ik verklaren, dat voor zoover ik er
over oordeelen kan' - het betreft een 80 gevallen de
bedeeling zeer normaal mag worden genoemd en de onder
steuning in het eene geval verleend in volkomen overeen
stemming was met het andere.
Ik breng dan ook gaarne aan het Crisiscomité grooten lof
voor de werkzaamheden, die het verricht heeft en ben over
tuigd dat de gelden van de gemeente zeer goed besteed zijn
geworden.
De heer van Romburgh. M. d. Y. Ik sluit mij gaarne aan
bij de woorden van den heer Bots, die hulde heeft gebracht
aan het Crisiscomité. Dat is een uiterst lastige ondersteu
ning en wij weten ze^r goed, dat dit comité dikwijls wordt
'beetgenomen door de ondersteunden, want het heeft zelfs
daarvoor moeten aanstellen verschillende controleurs, die ge
regeld nagaan of de menschen wat verdienen. Het Steuncomité
krijgt, daarentegen van de verschillende honden gegevens, die
zij noodig heelt. Zoo is het onlangs bij het Crisiscomité voor
gekomen, dat alle transportarbeiders zijn uitgesloten van
verdere ondersteuning, omdat gebleken was, dat zij niet
hadden opgegeven, wat zij in een week hadden verdiemt.
Men moet dus in plaats van kritiek aan het Crisiscomité
alle hulde brengen voor zijn zware taak.
De heer Briët. Ik heb met mijne opmerkingen niet bedoeld
eenige hulde te onthouden aan het betrokken Comité, integendeel
ben ik ervan overtuigd en ik herhaal dit nog eens dat
het een zeer zware taak heeft. Maar wanneer men voortdurend
van bezwaren tegen zijn werkzaamheden hoort, is het toch
billijk, dat ik gaarne in de gelegenheid word gesteld om
dergelijke dingen tegen te spreken en nu kan ik mij niet
behoorlijk op de hoogte stellen, wanneer ik niet de gegevens
heb, waarom ik hier bij de begrooting heb gevraagd. Dan
zou ik zelf instaat zijn om zelfs hij met name genoemde
gevallen tegenspraak te kunnen geven.
Nu kan de heer Bots wel verklaren, dat de zaak in orde
is. Dat neem ik gaarne aan en die verklaring heeft hooge
waarde voor mij, maar dit belet niet, dat ik de speciale
grieven, die in bijzondere gevallen tegenover mij zijn geuit,
niet kan wederleggen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik ben niet volkomen op dit
debat voorbereid, dus ik kan niet spreken namens het Bestuur
van het Steuncomité, waarvan ik de eer heb lid te zijn, maar
ik geloof wel het gevoelen van de leden van het Steuncomité
weder te geven, wanneer ik verklaar dat elk lid van den
Raad, die eenige inlichtingen of cijfers omtrent bijzondere
gevallen wenscht te hebben te allen tijde van het Bestuur
die inlichtingen kan krijgen. Ik geloof dat misschien langs
dien weg het bezwaar van den heer Briët kan worden
opgelost. Dan behoeft men die inlichtingen niet als een gunst
te beschouwen, maar de leden krijgen ze als een recht, indien
zij dat verlangen.
De heer van der Lip. Het blijft een gunst
De Voorzitter. Ik heb met belangstelling het debat aan
gehoord. Ik kan mij begrijpen, dat iemand als de heer Briët,
die zich veel aan armenzorg laat gelegen liggen ook gaarne
op de hoogte is van dezen tak van armenzorg.
Maar ik geloof, dat in het algemeen het sustenu van de
heeren Briët en Fokker verkeerd is. Stel dat wij hier het
volgend jaar krijgen het Burgelijk Armbestuur. Is het nu
het recht van ieder lid om te vragenWie zijn hier ondersteund,
naam en toenaam?" Dat heb ik nooit gehoord.. Men draagt
een dergelijken tak van armenzorg op aan een comité en
belast iemand van gemeentewege, bij voorbeeld den heer Bots,
om daarbij toezicht te houden. Maar het is niet juist, dat
ieder Raadslid het recht zou hebben omde lijsten van
ondersteunden na te gaan. Dus ik ben het niet eens met
den heer Fokker, dat men hier van een recht van de leden
kan spreken om inlichtingen te vragen. Ik zie niet in waarom
de Raadsleden op dat punt in eene andere verhouding zouden
staan dan ieder ingezetene, wanneer zij uit haar midden een
paar leden heeft benoemd, die voortdurend met het toezicht
zijn belast. Ik zou het zeer onaangenaam vinden dat, wanneer
men door behoeftige omstandigheden ondersteuning noodig heeft,
dit door iedereen, die in een publiek lichaam is gezeten, kan
worden nagegaan. Daar ben ik heusch tegen. Ik gevoel echter veel
voor het voorstel van den heer van der Lip. De heer Briët
zou dan in dat Comité namens het gemeentebestuur zitting
kunnen nemen. Ik vind het verkeerd de lijsten aan den Raad
over te leggen, ook al wordt het geheim niet geschonden.
Is het noodig, dat, als men ondersteuning behoeft, alle Raads
leden precies weten, hoeveel ieder ontvangen heeft? Ik vind
dit verkeerd en ga dan ook niet mede met het voorstel van
den heer Briët, maar als db heer Briët het goed vindt, dari
heb ik er niets op tegen, dat hij tot lid van een Commissie
als bovenbedoeld wordt benoemd.
De heer Briët. M. d. V. Het is voor den vierden keer, dat
ik het woord neem.
De heer Fokker. Daartoe moet U aan den Raad verlof vragen.