GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
193
OOEKOMEir STUKKEN.
N°. 296. Leiden, 21 November 1918.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat, indien de Raad besluit tot verstrekking van een kapitaal
groot 650000.— aan de Electriciteitsfabriek voor de aan
schaffing vau een turbogenerator met bij behoorenden ketel
en tot beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ8500.voor
de herstelling van het beweegbaar gedeelte der Zijlpoortsbrug,
zij geen bezwaar heeft tegen de wijze waarop wordt voor
gesteld deze gelden' te vinden, noch tegen de begrootings-
regelingen bij de desbetreffende voordrachten (Ingek. St.
Nis. 295 en 294) overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 297. Leiden, 25 November 1918.
De Plaatselijke Schoolcommissie heeft de eer U te berich
ten, dat met den 31en Dec. a.s. aan de beurt van aftreding
zijn haar leden de heeren W. Draaijer, J. A, van Hamel,
W. C. Hemerik en Prof. Dr. J. P. Kuenen.
Overeenkomstig art. 2 der Verordening van den 24en Maart
1910 (Gem.blad No. 9) biedt zij U ter vervulling dier vaca
turen de volgende aanbevelingen aan:
a. 1. W. DRAAIJER,
2. Dr. J. C. SCHALKWIJK.
b. 1. J. A. VAN HAMEL,
2. J. B. KAMPSCHÏJUR.
c. 1. W. C. HEMERIK,
2. J. ZITMAN.
d. 1. Prof. Dr. J. P. KUENEN,
2. Dr. L. VAN ITALLIE.
terwijl zij voor de vervulling der vacature, ontstaan door het
ontslag van Mevrouw A. CosijnSanders, de volgende aan
beveling aanbiedt:
1. Mevrouw M. W. S. BLOK-ABERSON,
2. Mevrouw P. C. HARTMANN—VERPOORTE.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
J. P. Kuenen, Voorzitter.
N. Brouwer, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 298. Leiden, 29 November 1918.
Tegen inwilliging van het hiernevensgaand verzoek van den
heer H. W. Blote bestaat bij ons College geenerlei bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den
heer H. W. Blote wederom voor den tijd van drie jaren
te bestendigen in de betrekking van Stads-geneesheer.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 2 November 1918.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Leiden geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Hendrik
Willem Blote, dat hij verzoekt bestendigd te worden in de
betrekking van Gemeente Genees- en Heelkundige.
Hetwelk doende enz.
H. W. Blote.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
N°. 299. Leiden, 29 November 1918.
Tegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
den heer E. J. Odendaal, om eervol ontslag als onderwijzer
aan de openbare lagere school der 3e klasse, No. 1, alhier,
bestaat bij ons College geen bezwaar.
Wij geven U mitsdien in overweging aan den heer E. J.
Odendaal, op zijn verzoek, eervol ontslag uit zijne hierboven
genoemde betrekking te verleenen en dat ontslag te doen
ingaan op 1 Februari 1919 of zooveel eerder als naar het
oordeel van ons College het belang van het onderwijs toelaat.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende, E. J. Odendaal, onderwijzer bij het open
baar lager onderwijs Plantsoenschool, te Leiden geeft te
kennen:
dat hij door den Raad der Gemeente 's Gravenhage is be
noemd tot onderwijzer bij 't openbaar lager onderwijs te
dier stede,
dat hij ongaarne zijnen tegenwoordigen werkkring vaar
wel zegt,
dat de financiëele voordeelen, waardoor zijn salaris in ge
lijke functie 775 per jaar stijgt, hem echter dwingen, eer
vol ontslag aan te vragen als onderwijzer bij het openbaar
lager onderwijs alhier met ingang van 1 Februari 1919 of
zooveel vroeger, als de goede gang van het onderwijs aan de
Plantsoenschool dat mocht veroorloven.
Met verschuldigde gevoelens
Uw Edelachtb. Dw.
E. J. Odendaal.
Leiden, 6 November, 1918.
N°. 300. Leiden, 29 November 1918.
In ons praeadvies van 14 Januari j. 1. (Ingek. Stukken No.
22) over het rapport van de raadscommissie tot onderzoek
van de salarissen en loonen der verschillende ambtenaren,
beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden, met
uitzondering van de leeraren en onderwijzers bij de verschil
lende instellingen van onderwijs, gaven wij in verband met
het feit, dat de regeling van de wedden van eenige hoofden
van dienst, wier salarisregeling door de wet aan den Raad
is onttrokken, door de commissie niet in haar voorstel was
opgenomen en zij evenmin de z. g. nevenbetrekkingen in haar
onderzoek had betrokken, als onze meening te kennen, dat
de salarisregeling van de hier bedoelde ambtenaren na de
vaststelling van de algemeene regeling eveneens onder
oogen zou moeten worden gezien.
Nadat de indeeling der verschillende ambtenaren, beamb
ten en werklieden volgens de bij de salarisverordening be-
hoorende staten had plaats gevonden en de verdere met de
nieuwe regeling verband houdende omvangrijke werkzaam
heden waren verricht, is dientengevolge dezerzijds nagegaan,
welke betrekkingen onder de z. g. nevenbetrekkingen moeten
worden gerangschikt en welke salarissen voor herziening in
aanmerking komen.
Als nevenbetrekkingen dienen o. i. te worden aangemerkt
de betrekkingen, welke in nevensgaanden staat zijn vermeld.
Niet van al de daarin opgenomen ambtenaren behoeft de
wedde verhoogd te worden. Slechts voor zoover de bestaande
bezoldiging in .'verband met hunne werkzaamheden en de
traktementen elders te laag moet worden genoemd, gelijk
in het bijzonder bij de schoolartsen het geval is, hebben wij
eene verhooging voorgesteld. Teneinde echter een overzich
telijk geheel te krijgen van de wedden van al degenen, die
eene nevenbetrekking bekleeden, zijn ook de ambtenaren,
wier wedde wij onveranderd zouden willen laten, in'den
staat opgenomen. Vaststelling bij één raadsbesluit maakt een
tijdroovend onderzoek naar hunne salarisregeling overbodig.
Tot toelichting van de voorgestelde verhoogingen behoeven
wij, na hetgeen reeds in de ter visie liggende rapporten van
de verschillende geraadpleegde commission is medegedeeld
en na de bovenstaande algemeene opmerking, weinig meer in
het midden te brengen. In den staat zijn, teneinde U eene
beoordeeling te vergemakkelijken, ook de bestaande wedden
opgenoemd, terwijl van de besluiten, waarbij die wedden zijn
vastgesteld, eveneens melding is gemaakt. Periodieke verhoo
gingen zijn niet voorgesteld, aangezien het toekennen daarvan
ons bij nevenbetrekkingen niet ratiönaal lijkt.
Behalve de jaarwedden, aan eenige nevenbetrekkingen
verbonden, komen naar onze meening ook de jaarwedden
van den Gemeente-Ontvanger en van* den Commissaris van
Politie voor herziening in aanmerking.
De jaarwedde van den Ontvanger bedraagt ingevolge besluit
van Gedeputeerde Staten dd. 8 November 1911 sedert
1 Januari 1912 ƒ4000 zonder periodieke verhoogingen. In
overeenstemming met de regelingen in staat D der salaris
verordening voor de hoofdambtenaren bepaald, is het echter
rationeel ook aan de wedde van den Ontvanger periodieke
verhoogingen te verbinden. Zijn aanvangswedde zou dan,
gelet op de traktementregelingen in de gemeente Haarlem,
Arnhem en Nijmegen, alwaar de jaarwedde resp. ƒ4500,
ƒ4200—ƒ4700 en ƒ4000ƒ4600 bedraagt, op ƒ3900 met