316 DONDERDAG '21 NOVEMBER 1918. wat men gedurende deze tien dagen zal winnen in te halen. Het is waar: het duurt niet zoo heel lang meer, of de eind examens zullen beginnen, maar de gezondheidstoestand gaat toch voor. Ieder ouder zal het daarin volkomen met mij eens zijn. Het gebruik is, dat men voor de Kerstvacantie alle leerstof moet hebben behandeld en dat men dan begint te repeteeren. Nu zal de mate der kundp niet zooveel minder zijn, wanneer de school nog een weeK langer gesloten blijft. Bovendien geldt deze toestand voor het geheele land. Daarom acht ik het noodzakelijk, dat de aandacht der Regeering hierop wordt gevestigd en dat bij de eindexamens hiermede rekening zal worden gehouden. Het is toch noodig dat deze eischen worden verlaagd. De vorige Minister van Binnenland- sche Zaken heeft een onderhoud hierover toegezegd. De eischen mogen dit jaar niet zoo hoog worden gesteld. Ik vind het dan ook zeer bedenkelijk om af te gaan op het advies van den schoolarts, terwijl wij toch inderdaad zien hoe het een hoogst ernstige ziekte is, die op jeugdigen leeftijd veel vat heeft. De heer van der Lip. De kinderen komen toch ook nu met andere kinderen in aanraking, op straat, in de huizen enz. Daarom meenden wij dat het samenbrengen van enkele leer lingen alléén in één klasse van de school geen groot gevaar voor besmetting zou opleveren. De heer Eerdmans. Ik kan mij niet tevreden verklaren. De Voorzitter. Dat spijt mij, maar het is moeielijk, wan neer een persoon zijn zin wil hebben. De heeren zitten hier over vreeselijk te tobben, maar zitten de heeren op het oogenblik dan ook niet bij elkaar Wij hebben den heelen dag al bij elkaar zitten praten en dus in hetzelfde gevaar verkeerd als de kinderen op school. Men moet nu kiezen of deelen. Er is zeker gevaar, maar men moet de verschillende bezwaren tegen elkander opwegen en de leden hebben ook hun plichts besef laten spreken door hier te komen. Een andere zaak acht ik het geval met de volksscholen, waar men met zijn veertigen in een betrekkelijk klein lokaal zit, maar voor de hoogste klassen van Hoogere Burgerschool en Gymnasium, waar een acht of tiental jongelui in een vrij ruim lokaal zitten, acht ik het gevaar niet zoo groot. Wij moeten afgaan op de adviezen, die ons door de deskundigen worden gegeven. Eene motie is hier ook niet op haarplaats. Hier zijn Burge meester en Wethouders aansprakelijk en die verantwoorde lijkheid moeten zij kunnen dragen. Die nemen zij niet licht zinnig op hun schouders; wij hebben de zaak van verschillende kanten bezien en ik geloof, dat wij hier den aangegeven weg op moeten gaan. Wel wil ik de toezegging geven, dat wij te zijner tijd en wanneer de ziekte lang aanhoudt, een verzoek aan de Regeering zullen richten betreffende minder zware eind-examen eischen, evengoed als wij zelf zulks bepaald hebben voor de toelatingsexamens tot de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium. Daar moet dan rekening mede worden gehouden. Wij hebben in dat opzicht ook eerie circulaire aan de schoolhoofden, dat de onderwijzers niet moeten probeeren het verlorene te overhaast in te halen. De heer Fokker. Heb ik het goed begrepen, dat Burge meester en Wethouders zich tot de Regeering zullen wenden, in verband met de examens van Gymnasium en Hoogere Burgerschool? De Voorzitter. Dat zullen wij te zijner tijd overwegen. De eindexamens hebben pas plaats in Juni en komt het dan te pas, dan zullen wij zeker daarvan zéér intijds werk maken. Maar dat zal dan niet alleen een Leidsche poging zijn, maar dan zullen alle plaatsen daaromtrent wel met een verzoek komen. Niemand meer het woord verlangende wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON. l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 34