308
DONDERDAG 21
NOVEMBER 1918.
niet rustig meer op straat kunnen gaan, zonder door allerlei
kinderen te worden lastig gevallen.
Ik weet wel, dat het eene moeielijke zaak is, maar wanneer
het zoo gaat als nu, geloof ik, dat het tijd is, dat het Bestuur
van Leiden er de Regeering eens op wijst, dat het hoog tijd
is dat in de berechting van de jeugdige personen een andere
procedure als tot nog toe gevolgd is, wordt ingesteld. Wan
neer het Gemeentebestuur op die wenschelijkheid aandringt,
zal dat meer indruk maken, dan wanneer men daarover
ingezonden stukken in de couranten plaatst.
De tuchteloosheid neemt toe, omdat de politie niet vol
doende macht heeft. Haar ontbreekt bij de tegenwoordige
rechtsorde voldoende gezag om dit kwaad te bestrijden. Ook
wanneer de scholen weder geopend zijn, zal het noodzakelijk
zijn dat door hetgeen van de onderwijzers uitgaat in die
richting, aan de tucht beter wordt gewerkt dan tot nog toe
het geval is geweest. Er is 1| jaar geleden door den Minister
van Binnenlandsche Zaken eene circulaire daarvoor rondge
zonden. Dat heeft blijkbaar niets gegeven.
Nu de toestand zoo erg wordt, dat verschillende eigen
dommen niet meer veilig zijn ik zie hoe de plantsoenen
worden vernield dat in de scholen los en vast wordt ge
roofd, is het mijns inziens een vereischte, dat wij dien toe
stand eens ernstig onder oogen zien. Ik hoop dan ook dat
het Gemeentebestuur mede zal werken om bij de Lands-
regeering ernstig aan te dringen op eene regeling van
politie, waardoor deze meer macht kan aanwenden dan op
het oogenblik.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het hier de zaak is van
het Gemeentebestuur om daaromtrent eene missive aan den
Minister van Justitie te schrijven.
Ook geloof ik, dat de heer Eerdmans dwaalt, waar hij dien
toestand wijt aan de politie. Ik zou haast zeggen: Ik 'wijt
het hoofdzakelijk aan de ouders. Het is niet heel lang geleden,
dat ik aan iemand een bezoek bracht en toen was de familie
die ik bezocht uit, de kinderen ontsnapten uit de deur ge
wapend met stokjes waarmede zij gedurende wel 5 minuten
een paar dames vervolgden en sloegen. Nu zou ik zeggen:
waarom moet men dat nu altijd wijten aan de politie, zouden
de ouders daartegen niet beter kunnen waken? En ik ben
overtuigd, dat dit kanhet groote bezwaar hier is volgens mijne
meening de gemakzucht van de ouders. Het zijn allemaal lieve
kindertjes, die doen nooit kwaad en men laat ze maar over
aan onderwijzers en anderen. Van de zijde van de ouders is
tegenwoordig zoo'n groote verslapping in de tucht te consta-
teeren en dat wijt men dan altijd maar aan de overheid. Het
geval dat ik nu noemde is nog niet zoo lang geleden en
wanneer ik den naam noemde zoudt U de familie kennen.
Toen ik jong was, was de toestand anders.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik begrijp Uwe opmerking
wel. U heeft evenwel niet alles gehoord, wat ik heb gezegd,
want U was met de Wethouders aan het overleggen. U heeft
gezegd, dat ik de politie hiervan een verwijt zou hebben ge
maakt. Dat heb ik juist niet gedaan. Ik heb gezegdik maak
hiervan geen verwijt aan de politie, want de politie heeft te
weinig macht. Zij kan dit kwaad niet voldoende tegengaan
omdat van haar te weinig macht uitgaat. Zij doet wat zij
kan, maar de algemeene toestand is onjuist. heeft gelijk,
dat de ouders de groote schuldigen zijn, maar het is buiten
onze macht aan de ouders een anderen geest bij te brengen.
Het is evenwel in de macht der overheid het kwaad tegen
te gaan door de kinderen een grooter respect in te boezemen,
ook doordat hierop door de onderwijzers wordt gewezen, zoodat
op deze aangelegenheid opzettelijk de aandacht wordt geves
tigd. Wanneer de ouders medewerken, maar er geen macht
van buiten is die eveneens medewerkt, dan is de geest onder
kinderen op het oogenblik zoo, dat het jaren zal duren voor
het eenigszins anders zal worden. Ik erken, dat U gelijk heeft.
Dit neemt evenwel niet weg, dat men, daar men er met de
ouders alleen niet komt, er ter dege op bedacht moet zijn
om verbetering in den tegenwoordigen toestand te brengen
door het overheidsgezag sterker te maken. De toestand is zoo
onhoudbaar.
De Heer Pera. M. d. V. Ik zou over deze quaestie eene
enkele vraag vvilLen doen. Ik zou wel hebben gewild, dat de
heer Eerdmans gekomen was met een bepaald voorstel. Ik
heb in den laatsten tijd eens aanleiding gehad om op het
politiebureau te komen speciaal betreflende een jongen, dien
ik zoo gaarne zou zien opgeborgen, wat dringend noodig was.
Ik kwam te weten, dat er geen plaats was, en verder dat
men van die jongens schrikkelijk veel last had, en er vrijwel
machteloos tegenover stond. Worden zij eens naar het politie
bureau geleid dan komen zij er lachend en gaan lachend weer
heen. Zij brengen aan het politiebureau slechts een feestelijk
bezoek. Nu zou ik gaarne willen weten, wat het middel is,
dat de heer Eerdmans op het oog heeft waardoor de macht
en de invloëd der politie wordt versterkt. Ik zou er wel wat
voor gevoelen, dat de ouderwetsche bullepees voor den dag
werd gehaald. De gummistok kan nu wel dienst doen. Ik
geloof, dat het zeer noodig is, dat er op het politiebureau
gelegenheid bestaat, om de jongens eens ferm over hun broek
te geven. Dat zou een klein beetje meer respect inboezemen,
en dan zou men er wel wat meer tegenop zien om naar het
politiebureau te worden gebracht. Wij moeten zien een middel
te krijgen, dat van meer invloed is dan het middel, dat op
het oogenblik wordt toegepast. Al dat vermanen helpt niets.
Zij moeten het gaan voelen, dat het zoo niet langer kan.
Wanneer men tot zoo'n maatregel zijn toevlucht neemt, zul
len de jongens wel wat meer respect hebben voor de politie.
Er wordt algemeen geroepen om meer toezicht, doch welk
leger van agenten zouden wij onder de tegenwoordige om
standigheden moeten hebben om aan aller verlangen te voldoen?
De wijze waarop de groote jongens de politie voor den gek
houden is ergerlijk, te meer waar de politie er machteloos
tegenover staat. Indien er nu een praktische maatregel kon
worden genomen, dan zou ik dit van het grootste belang achten.
De heer Oostdam. M. d. V. Het middel, door den heer
Pera aanbevolen, de wederinvoering van de bullepees, is niet
aan te bevelen. De geest van den tijd is niet meer zoo
De heer Pera. De geest van den tijd is de pest.
De heer Oostdamterwijl het zeer de vraag is, of dat
middel op den duur wel zal helpen. Beter ware, indien op
de scholen de jeugd wordt ingeprent, hoe zij zich op straat
heeft te gedragen. Van de school kan te dien aanzien een zeer
nuttige werking uitgaan. Zou ik daarom Burgemeester en Wet
houders in overweging mogen geven, in dit verband eens een
circulaire tot het onderwijzend personeel te richten?
De Voorzitter. De heer Oostdam is dus tegen de bullepees.
Ook ik geloof niet, dat dit middel veel zou baten. De jongens zullen
er spoedig tegen zijn gehard. Maar wat wel zou kunnen baten
is, dat er op de scholen met meer nadruk werd gewezen op
de noodzakelijkheid om met de politie meer samen te werken
en dat men in meerdere mate als tot dusverre het geval was
tegen de losbandigheid te keer gaat. Wanneer de onder
wijzers die tucht er stelselmatig inbrengen zou dat goeden
invloed kunnen hebben en wanneer van Burgemeester en
Wethouders een dergelijke aanschrijving aan de onderwijzers
werd gericht zou wellicht dienaangaande iets goeds kunnen
worden bereikt.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou de woorden van den heer Oost
dam willen onderschrijven en aan Burgemeester en Wethouders
willen vragen, of zij bereid zijn zich niet alleen te wenden
tot de hooge autoriteiten, maar ook tot de hoofden van de
verschillende scholen in de Gemeente en er op te wijzen dat
er over het gebrek aan tucht zelfs in den Gemeenteraad klach
ten zijn gerezen en de medewerking van het onderwijzers
personeel in te roepen om dat euvel zooveel mogelijk den
kop in te drukken.
De Voorzitter. Ik kan de heeren Oostdam en Fokker
antwoorden, dat ik gaarne zal overwegen hetgeen zij ver
langen. Ik weet niet of het effect zal sorteeren. Eene derge
lijke quaestie moet men werkelijk binnenskamers bespreken.
Of eene aanschrijving aan de onderwijzers eenig nut zou
hebben is een zaak, die ernstig moet worden overlegd. Ik
zal de redenen, waarom ik de toezegging of ik dat dotn zal
niet beslist kan geven, liefst in dezen Raad niet te berde
brengen, maar ik geloof, dat ik in ieder geval wel aan de
wenken van de heeren gevolg zal kunnen geven.
De beraadslaging wordt gesloten en vlgnr. 108 wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De vlgnrs. 109 tot en met 120 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Bij vlgnr. 121 komt in behandeling de
begrooting van de Gezondheidscommissie.
Deze begrooting wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De vlgnrs. 121 tot en met 127 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over vlgnr. 128, luidende: Kosten ter voor
koming en bestrijding van epidemische ziekten f 16340.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb in de afdeeling mijne
bevreemding er over te kennen gegeven, dat in Leiden de
Geneeskundige Ontsmettingsdienst nog niet zoodanig inge
richt is, dat zij de goedkeuring kon verwerven van den