DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918.
305
verouderd is in verschillende opzichten, te gelegener tijd te
herzien
De Voorzitter. Naar mijne meening hinkt de heer Fokker
hier op twee gedachten. Eerst wil hij, dat de Secretaris
aanwezig is om 9 uur en dan haalt hij weder uit de in
structie aan, dat de Secretaris er om 10 uur moet zijn en
zegt: hij komt te vroeg. Nu wil de heer Fokker de instructie
weder veranderd hebben omdat zij volgens hem verouderd
is. Maar dan kan men wel alles gaan herzien. Toen deze
insiructie in het leven werd geroepen, was er nog geen
vrije Zaterdagmiddag, nog geen 8-urige werkdag; wordt de
instructie nu herzien, dan zou wel eens kunnen bepaald
worden, dat de Gemeentesecretaris om 11 uur aanwezig moet
zijn, omdat men in den tegenwoordigen tijd immers den
werktijd hoe langer zoo meer wil inkorten, terwijl de heer
Fokker juist wil, dat' de Secretaris er om 9 uur zal zijn. Ik
begrijp dus niet. wat die geachte spreker wil. Ik geloof, dat
wanneer hij wat eerder in die instructie had gekeken, hij
niet met die vraag gekomen was.
Verder dank ik de heeren, die het hebben opgenomen voor
den Secretaris. Ik geloof, dat het het beste is hier niet ver
der op door te gaan.
De heer Fokker. Ik geloof, dat ik zeer zeker mijn be
doeling duidelijk heb wedergegeven. De instructie voorziet
onder meer niet in het geval, dat wij nu hebben. Wij hebben
nu een Commies-Redacteur en een Adjunct-Commies-Redac
teur. Zij voorziet slechts, dat de Secretaris alleen de leiding
heeft van de administratie, wat tegenwoordig niet meer
het geval is. De Secretaris kan nu niet meer alle Commissie
vergaderingen bijwonen, maar hier in de instructie zou het
hem toch kunnen worden opgedragen.
De Voorzitter. Dat kan ook. Maar wanneer U naslaat
het Reglement van Orde, ziet U, dat de Secretaris bijstand
kan verleenen aan een Commissie ad hoe maar dat het van
den Secretaris zelf afhangt, of hij een anderen ambtenaar
wil aanwijzen. Dat staat er zóó in.
Uw bezwaar dat de Secretaris niet vroeg genoeg op zijn
bureau zou zijn, begrijp ik in 't geheel niet. In de instructie
staat duidelijk 10 uur.
De heer Fokker. Daar spreek ik niet meer over. Ik spreek
nu weder over iets anders.
De Voorzitter. Ik wilde spreken over eene aanmerking,
die U niet gefundeerd kunt verdedigen.
Mijne Heeren. Ik kan verder mededeelen, dat de Secre
taris alleszins bereid is zijn bijstand te verleenen aan de
Commissie ad hoe, benoemd voor de regeling van de salarissen
en de pensionneering van de Wethouders.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 72 zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Volgnr. 73 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 74 luidende: Presentiegelden
der leden van den Raad1300.
De heer Pera. M. d. V. Reeds eenige jaren is door Raads
leden de vraag gedaan of de presentiegelden van de Raads
leden niet moesten worden verhoogd. Deze vraag is in den
laatsten tijd weder ter sprake gekomen. Er is een ding, dat
mij er toe gebracht heeft het voorstel te doen aan Gedeputeerde
Staten te verzoeken het presentiegeld van den Raad te ver-
hoogen. Speciaal van de zijde der werklieden is er op gewezen,
dat eene vergoeding van 2.te weinig moet worden geacht. In
den tijd, dat ik zitting heb in den Raad is men er toe over
gegaan om presentiegeld aan de Raadsleden te geven. Dit is
gebeurd, toen er op gerekend mocht worden, dat er werk
lieden in den Raad zitting zouden nemen. Het heeft toen een
punt van overweging uitgemaakt of het presentiegeld zou
bedragen 1.50 of 2.—. Ik heb toen gepleit voor 2.—,
omdat dit bedrag door de werklieden noodig geacht werd.
Nu is in den laatsten tijd van de zijde der werklieden op
nieuw opgemerkt, dat met eene vergoeding van 2.voor
het verzuim, dat men heeft en de moeite aan het Raads
lidmaatschap verbonden niet voldoende wordt vergoed. Deze
verklaring is aanleiding geweest, dat ik er toe ben gekomen
om het voorstel te doen aan Gedeputeerde Staten in over
weging te geven het presentiegeld te brengen van ƒ2.—
op 4.—.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen de volgende motie
onderteekend door de heeren Pera en Briët, luidende:
»De ondergeteekenden stellen voor aan Gedeputeerde Staten
in overweging te geven het presentiegeld voor het bijwonen
der zittingen van den Raad te bepalen op 4.(vier gulden)
per zitting".
Mag ik iets over dit voorstel zeggen? Burgemeester en
Wethouders zijn dit voorstel van de heeren Pera en Briët
niet ongenegen, maar wij zijn van meening, dat wij de zuinig
heid moeten betrachten. Voor het bijwonen van een raads
vergadering moet men zijn eigen werk verzuimen. Nu is de
gemiddelde duur van een raadsvergadering 3 uur. Volgens
het voorstel van de heeren Pera en Briët zou men per uur
dus een vergoeding krijgen van 1.33£, terwijl dit op het
oogenblik bedraagt 66f cent. Ik voor mij zou er veel meer
voor gevoelen om eene vergoeding te geven voor het bij wonen
van Commissievergaderingen, maar dat mag nu eenmaal niet
omdat de Gemeentewet het verbiedt. Nu laat het ons persoonlijk
koud, hoeveel presentiegeld wordt gegeven, want wij zijn ver
antwoord tegenover de burgerij, wanneer de Raad hiertoe
besluit, alleen achten wij het voorstel van de heeren Pera
en Briët wel wat hoog.
De heer Oostdam. M. d. V. In aansluiting met hetgeen door
U is gezegd, zou ik willen vragen, of het nu wel het juiste
oogenblik is om het presentiegeld te verhoogen. Wij leven
in een tijd, dat er steeds meer geld uit de gemeentekas moet
worden geput. Nu is het de plicht van den Raad te contro
leeren, en de uitgaven zooveel mogelijk te beperken en dan
zouden wij werkelijk onze positie niet versterken wanneer
wij voor ons zelf aan dat putten uit de gemeentelijke schat
kist mede doen. De noodzakelijkheid daarvoor is ook niet zoo
groot, dat ben ik met U eens, zoodat ik werkelijk mijn stem
niet kan geven aan dit voorstel. Hier komt bij, dat 't is
nu eenmaal een gevolg van de Wet de regeling zoo on-
practisch is. Wij geven 1300.per jaar uit aan presentie
geld met het resultaat, dat de personen voor wie het bestemd
is, te weinig krijgen. Ik zou eene regeling wenschen, die
beter is, en in afwachting het presentiegeld, dat er nu een
maal is, onveranderd willen laten.
De heer J. P. Mulder. Zou het niet mogelijk zijn om dit
vraagstuk ook bij de Commissie ad hoc, die zooeven is benoemd,
in studie te geven?
De Voorzitter. Hiervoor zou een nieuwe Commissie ad hoe
moeten worden benoemd, maar doet U dan daaromtrent een
voorstel tegen de volgende Raadsvergadering, want dat kan
nu niet meer geschieden.
De heer de Lange. M. d. V. Wij hebben toch zeker geen
Commissie ad hoe noodig om het vraagstuk te bestudeeren
of het presentiegeld moest zijn ƒ4.of ƒ5.
Ik wil wel zeggen, dat ik mij volkomen aansluit bij het
gesprokene door den heer Oostdam. Ik wil er aan toevoegen,
dat ik om dezelfde reden, waarom ik meende, dat niet moest
worden overgegaan tot pensionneering van de Wethouders en
tot verhooging van hunne wedden, ook niet moet worden
overgegaan tot verhooging van de presentiegelden.
De Huurman. Het eene is absoluut niet te vergelijken met
het andere!
De heer de Lange. Voor mij wel!
De heer Huurman. M. d. V. Er zullen steeds meer men-
schen in den Raad komen, die absoluut niet de nadeelige
gevolgen van verzuim kunnen lijdeu.
U zegt, dat een vergadering 3 uur duurt. Ik hoop, dat zij
nooit langer zullen duren, maar ik geloof, dat wij in de
toekomst in den regel swel avondvergadering zullen krijgen.
De Voorzitter. Dan wordt het presentiegeld verdubbeld!
De heer Huurman. Vele menschen hebben nog andere
dingen, waarvoor zij vergoeding noodig hebben, behalve voor
loonsverlies. Zij moeten o. a. behoorlijk gekleed zijn. In hun
werkpak kunnen zij hier niet verschijnen. Bovendien moeten
zij ook geabonneerd zijn op enkele bladen, die op de Gemeente
politiek betrekking hebben.
Ik zelf zou met een dergelijk voorstel niet komen, maar nu
het eenmaal voorgesteld is, wil ik het ondersteunen, omdat ik
vind, dat ieder in de gelegenheid moet worden gesteld
Raadslid te kunnen zijn zonder daarbij eenige schade te
lijden.
De heer Briët. M. d. V. Ik.had ongeveer hetzelfde willen
zeggen als de heer Huurman.
Er zijn nog andere redenen waarom dit voorstel gewenscht
is. Aangezien het niet de quaestie is, dat ik eenig persoonlijk
voordeel beoog, kan ik ook zeer veilig dit voorstel doen. Juist
met het oog op de toekomst acht ik het zoo gewenscht, dat
niemand door financieele omstandigheden zal verhinderd zijn
om het lidmaatschap van den Raad te aanvaarden. En nu
sluit ik mij aan bij het betoogde door den heer Huurman,
die omstandigheden heeft opgenoemd, die het zoo gewenscht
maken, dat men aan het bijwonen der vergadering een
behoorlijk presentiegeld vei bindt.
Mijnheer de Voorzitter, U zegt: zoo'n vergadering duurt