304 DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918. deze zaak voor de gemeente van het hoogste belang is, en behoorlijk dient te worden voorbereid, daarom ben ik voor de aanneming van de motie om eene Commissie van onderzoek te benoemen. Ik voeg er aan toe, dat niemand, die voor de motie stemt, hiermede verklaart te zijn voor verhooging der jaarwedden en pensionneering der Wethouders. Iedereen is vrij zijne meening over deze zaak later ten beste te geven. Mijns inziens kunnen wij de verdere behandeling van dit punt dan ook uitstellen tot dat het rapport der Commissie ad hoe zal zijn uitgebracht. Ik heb thans nog eene persoonlijke aangelegenheid met den heer van der Lip te. effenen. Ik stel er prijs op in te gaan op het door den heer van der Lip voorgestelde compromis. Ik neem de woorden, dat Burgemeester en Wethouders een loopje zouden nemen met den Raad, terug. De heer van der Lip. M. d. V. Nu de heer Fokker zijn woorden heeft ingetrokken, zal ik oök mijne woorden terug nemen, die den heer Fokker min of nqeer aanstoot hebben gegeven. De heer Huurman. M. d. V. Veel van wat ik heb willen zeggen, is reeds door den heer Fokker gezegd. Het komt mij echter voor, dat zoowel de heer de Lange als de heer Fokker te ver gaan. Deze zaak is al twee of drie jaar bij het behan delen der begrooting in de afdeelingen aan de orde gesteld. Het is m. i. het beste te onderzoeken of het wenschelijk is of niet. Ik heb er bezwaar tegen nu de zaak te bespreken. Wan neer wij over alle punten van de begrooting zoo lang spreken als over dit voorstel, dan zijn wij half December nog niet klaar. Ik geef derhalve in overweging verdere beschouwingen achterwege te laten. De heer Eerdmans. M. d. V. Alleen wanneer het debat wordt losgemaakt van het sectieverslag en van de toelichting, die de heer van der Eist aan het voorstel heeft gegeven, zou ik mede kunnen gaan, want de wijze waarop de beschouwing is vastgeknoopt aan het afdelingsverslag, sluit in, dat er bevestigend is geantwoord. In het sectieverslag is gezegd, dat leden hun verlangen te kennen gaven voor eene dergelijke verhooging. Daarop wordt geantwoord: Geeft de Raad zijn verlangen te kennen tot eene dergelijke verhooging of regeling, dan zal naar onze meening aan eene Commissie ad hoe de voorbereiding van deze aangelegenheid moeten worden opge dragen. Nu komt er een voorstel om eene Oommissie ad hoe te benoemen. Daarbij is wel de mogelijkheid geopend, dat dé Commissie zou kunnen zeggen: neen, maar wij hoorden allen, dat dit volgens den voorsteller hoogstwaarschijnlijk wel niet het geval zal zijn. In elk geval zou ik daarom, wan neer men een dergelijk onderzoek wenscht, willen, dat degenen die voorstemmen, zich los maken van de toelichting, en van de wijze waarop die toelichting is vastgeknoopt aan het afdeelingsverslag. De heer Zwiers. M. d. V. Ik heb op zich zelf ook geen bezwaar tegen het voorstel van den heer van der Eist, maar zooals prof. Eerdmans zoo even opmerkte, moet het dan los gemaakt worden van alle verband met de toelichting, die Burgemeester en Wethouders in hun antwoord op het sectie verslag er al vast op hebben gegeven. Het lijkt mij ook onjuist om voorop te stellen, dat de salarissen te laag zijn en er pensionneering moet komen, en dat er dus een Commissie benoemd moet worden. Wanneer de motie wordt losgemaakt van de memorie van antwoord, geloof ik niet, dat er bij den Raad tegen een dergelijke commissie bezwaar zal bestaan, en zal ik ook voor de motie stemmen. Handhaaft men echter dat verband, dan kan ik er thans mijn stem niet aan geven. De Voorzitter. Dan moet iedereen maar stemmen zooals hij zelf wil, want het debat gaat gaandeweg verwateren. De zaak is besproken in de afdeelingen. Burgemeester en Wet houders hebben er weder op geantwoord en gezegd, dat de Burgemeester bereid is op verlangen eene Commissie te benoemen, dus nu moeten de heeren maar weten, hoe zij over de quaestie zullen stemmen. Ik zelf heb ook van het woord afgezien om een eind aan de debatten te maken. De heer van der Elst. M. d. V. Ik kan mij ook vereeni gen met de opvatting van den heer Zwiers. De motie is zoo algemeen mogelijk. Maar om misverstand te voorkomen, wil ik zeggen, dat het m, i. ligt in de bedoeling van het onder zoek, dat ook onder oogen moet worden gezien de vraag of de tegenwoordige Wethouders voor pensioen in aanmerking moeten worden gebracht, dus dat het niet alleen geldt de toekomstige maar ook de tegenwoordige Wethouders. Dit heb ik even te kennen willen geven, om mogelijk misverstand te voorkomen. De motie van der Eist c.s. wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Wethouders worden gerekend zich van de stemming te hebben onthouden. De Voorzitter. Nu zullen de heeren mij wel toestaai} om die Commissie in eens te benoemen. Ik zou dan den heer van der Eist willen verzoeken om als Voorzitter van deze Commissie op te treden. Mag ik verder de heeren Briët, van Romburgh, Wilmer en Eerdmans uit- noodigen als leden in deze Commissie zitting te nemen? De genoemde heeren verklaren zich bereid hunne benoe ming aan te nemen. De Voorzitter. Ik dank de heeren voor hunne bereidwil ligheid. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 71 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 72 luidende: ))Jaarwedde van den secretarisf 4500. De heer Fokker. M. d. V. In de sectievergadering is eene opmerking gemaakt over het niet aanwezig zijn van den Secretaris op de secretarie. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders heeft mij genoopt de instructie van den secretaris eens na te gaan. Die instructie dagteekent van 1851. Degeen, die die opmerking heeft gemaakt, heeft geen rekening gehouden met deze instructie, omdat wanneer de Secretaris om half tien ter secretarie verschijnt, hij nog een half uur te vroeg komt. In de instructie staat, dat hij om tien uur moet aanwezig zijn. Er staat o. a. ook in de instructie, dat de Secretaris heeft te zorgen voor een register van alle boeken en stukken op het Raadhuis aanwezig. Dit lijkt mij voor den tegenwoordigen Secretaris te zijn eene onmogelijke taak met het oog op op den omvang van de secretarie. In verband met de vraag, waarom de Secretaris geen secretaris is van verschillende commissiën, wijs ik erop dat de instructie voorschrijft dat de Secretaris desgewenscht de Commissiever gaderingen heeft bij te wonen. Dit dagteekent uit den tijd, toen men nog niet had een commies-redacteur en een adjunct com mies-redacteur. Ik zou Burgemeester en Wethouders dan ook willen ver zoeken de instructie, wanneer zij tijd daarvoor kunnen vinden, te herzien en deze te brengen in overeenstemming met de eischen des tijds en de tegenwoordige praktijk. De heer Huurman. M. d. Y. Wanneer er in de sectiën ééne vraag is gedaan, die mij geërgerd heeft, dan is het wel deze. Het ergert mij nog meer, dat de heer Fokker thans opnieuw over deze zaak heeft gesproken. Ik vind een derge lijke opmerking tegenover den Secretaris, die zich in den Raad niet kan verantwoorden, bijzonder klein. Ik erken, dat er overal orde moet zijn en dat er is een tijd van komen en gaan, maar om iemand, die de hoofdleiding heeft, te berispen omdat hij te half tien of kwart voor tienen op zijn bureau komt, vind ik spijkers op laag water zoeken. Wanneer er feiten waren, waaruit bleek dat de Secretaris in zijn plicht te kort schoot, zou ik het optreden van den heer Fokker kunnen begrijpen; nu dit niet het geval is moest de heer Fokker toch een te hooge opvatting hebben van het ambt van Secretaris om eene dergelijke opmerking te maken. Het zou mijns inziens niet tot eer van den Raad strekken, wanneer niemand hier tegenop kwam. Wanneer de Secretaris zelf het woord mocht voeren, zou ik hier niet over gesproken hebben, maar nu herhaal ik het vind ik het niet fair, den Secretaris op deze wijze aan te vallen. Teekenen van instemming). De heer Fokker. Dan moet ik even den heer Huurman het volgende antwoorden. De heer van der Lip. Weer een compromis.! De heer Fokker. Neen, Mijnheer de Voorzitter. Hier is geen reden voor een compromis. Het komt mij voor, dat het gewenscht is. wanneer men verlangt dat het bureau om 9 uur open is, de Secretaris in den regel-ook om 9 uur aanwezig is om op het bureau den gang van zaken te controleeren. Het komt mij voor, dat die opmerking mocht en moest worden gemaakt. De heer Huurman is het daarmede niet eens. Dat spijt mij, maar ik zie niet in, dat ik daarmede verkeerd heb gedaan en dat ik zaken niet van personen mocht scheiden. Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag gekregen en herhaal daarom nog eens mijn vraag aan Burgemeester en Wethouders. Deze vraag in het sectieverslag was echter onjuist, want de letter der instructie schrijft niet voor, wat door den vrager werd bedoeld. Maar dan zou ik willen vragen: zijn Burgemeester en Wethouders bereid om die instructie, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 22