DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918.
283
Zitting Fan Donderdag 21 November 1918.
Geopend des namiddags te één uur.
Voorzitter: de Heer Burgemeester Jhr. Mr. N.C. DE GIJSELA AR.
Te behandelen onderwerpen:.
1° Verzoek van J. M. N. Kapteyn oni eervol ontslag als leeraar
aan het Gymnasium. (291)
2° Begrooting, dienst 1919, van het H. G. of Arme Wees-
en Kinderhuis. (290)
3° Praeadvies op het verzoek van de afd. Leiden en omstr.
van de Kon. Nat. Vereeniging tot Steun aan Miliciens om
toekenning van een subsidie. (292)
4° Voorstel tot verhooging van de credieten van het Steun
comité Leiden, Oorlogstoestand 1914 en van het uit dat
comité gevormde Crisiscomité. (293)
5° Voorstel:
a. tot wijziging van de overeenkomst met de Hollandsche
Electrische Spoorweg-Maatschappij inzake het beweeg
baar maken van de Zijlpoortsbrug
b. tot beschikbaarstelling van gelden voor de herstelling
van die brug. (294)
6° Voorstel:
a. om aan de Electriciteitsfabriek een kapitaal te verstrekken
van f 650000 ten behoeve van de uitbreiding dier
fabriek met een turbogenerator en een bij behoorenden
ketel
b. tot beschikbaarstelling van de daarvoor benoodigde
gelden. (295)
7° Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1919. (190 en 235).
Tegenwoordig zijn 26 leden, n.l. de heeren: Zwiers, Jaeger,
Reimeringer, Heemskerk, van Tol, Briët, de Lange, Pera,
van der Eist, Eeidmans, van der Lip. van der Pot, Fokker,
Bots, van Gruting, de Boer, van Romburgh, A. Mulder,
Wilmer, J. P. Mulder, Knappert, Boot, üostdam, Huurman,
Sasse en Hoogenboom.
Afwezig zijn de heeren: van Hamel, Roem, Timp en Sijtsma
wegens ongesteldheid, alsmede de heer Fabius.
De Voorzitter. M. H. Alvorens tot de notulen over te
gaan, wil ik een kort woord tot U spreken. Als ik het wel
heb, is het vandaag een week geleden, dat de wapenstilstand
is gesloten. Dat ik verleden week bij de opening van de
vergadering niet sprak, vindt zijn reden hierin, dat wij niet
wisten of wij nu bergopwaarts zouden gaan, dan wel berg
afwaarts.
Ik meen thans dat er een keerpunt is gekomen en dat wij
kunnen hopen, dat wij, wanneer wij allen eendrachtig willen
samenwerken, van welke richting of opinie men ook zij, een
beteren tijd zullen tegengaan. Daarom geloof ik ik zeg
dit niet alleen naar aanleiding van de Oranjebetoogingen
dat het hier niet ongepast is daar een woord over te spreken.
Wij zijn in groote moeielijkheden geweest en verkeeren
er nog in. Het eenige wat ik hoop, is dat wij met Gods hulp
die moeielijkheden te boven zullen komen en dat de druk,
die op velen rust van hen afgenomen mag worden.
Mijne Heeren. Wanneer er iets is geweest, dat ons ver-
eenigd heeft, dan is het zonder twijfel de liefde tot ons
Vorstenhuis. En mogen in andere landen tronen zijn, die wan
kelen, of reeds zijn gevallen, ik geloof toch met blijmoedig
heid te kunnen constateeren en dat zal iedereen beamen
dat wij hier in het Huis van Oranje hebben een vereenigings-
punt van heel ons volk.
Mijne Heeren. Er zijn veel aanmerkingen gemaakt in al
die jaren en ik ben ook de eerste om te erkennen, dat ook
ik persoonlijk hier en daar te kort zal zijn geschoten. Wij
zijn voor een taak geplaatst, die reusachtig is en ook een
tijdlang groot zal blijven.
Maar wel heeft het mij dikwijls leed gedaan, dat men op
iedere kleinigheid, die men heeft gevonden, aanmerking is
gaan maken. Men moet begrijpen, dat men in moeilijke ofti-
standigheden kan falen. Ik zou zeggen, dat ik niet voor
honderde, maar voor duizende moeilijkheden heb gestaan.
Dan moet men kunnen steunen op hulp om die bezwaren te
boven te kunnen komen.
Mijne Heeren. Ik geloof, dat er gezegd mag worden, dat
wij in korten tijd veel doorleefd hebben en zonder eenigen
twijfel zijn opinies van verschillende menschen veranderd,
maar wanneer wij een goed Staatsbestel zullen krijgen, komt
het mij toch voor, dat dit moet gaan langs regelmatigen weg
en ik geloof dat velen, die vroeger een andere opinie hadden,
dat thans zullen beamen. Wij moeten gaan langs den regel
matigen weg en die weg is ons geopend. Ik herinner mij goed,
dat er het vorig jaar bij het tot stand komen van de Grond wets
herziening verschillende opinies daaromtrent bestonden. Welke
die meeningen waren, doet thans niets ter zake. De Grondwet
is thans zoodanig, dat ieder door middel van zijn stembiljet
uiting kan geven aan zijne politieke meening. Het komt mij
daarom voor geheel ongemotiveerd te zijn reactionair te wezen,
en te zeggen: wij tellen geen stemmen, maar wij wegen de
stemmen. Misschien dat deze woorden waarde hadden onder
het vorige systeem, maar nu iedereen evenveel recht heeft
zijn stem uit te brengen, getuigt een dergelijk woord, naar
het mij voorkomt, van den grootst mogelijken reactionairen
geest. Iedere stem heeft thans gelijke waarde, binnenkort
krijgen wij het vrouwenkiesrecht en dan zal de verhouding
hierdoor m. i. niet anders worden; ook de vrouw zal het
recht hebben haar stem uit te brengen en voor hare meening
uit te komen. Ik verzoek dan ook wel Uw aller medewerking
om volgens de beginselen van ons staatsrecht de belangen
der gemeente te willen behartigen.
Ik zou verder nog dit willen vragenEr zijn dikwijls oogen-
blikken van enthousiasme. Wanneer nu dit enthusiasme
behoefte heeft, zich te uiten, laat dit dan geschieden op zoo
danige wijze, dat hierbij uiting wordt gegeven aan de liefde
voor het vorstenhuis en voor het gevestigd gezag. Maar laat
men hierin blijven binnen de perken en laat het mogen zijn
eene uiting van nationaliteitsgevoel, maar niet een soor t weer
wraak tegenover menschen met wie men het niet eens is.
Ik heb een paar dagen geleden voor het eerst van mijn leven in
eene openbar e vergadering gesproken en ik heb toen gezegd, dat
ik burgemeester ben voor de g-^heMe gemeente, welke meening
men ook is toegedaan Ik hoop ook, dat men. al is men het niet
eens met eens anders meening, men deze toch zal eerbiedigen
en dat allen zullen samenwerken en zich scharen rondom ons
vorstenhuis en handhaven de constitutie om aan ieder te
geven het recht, dat hem toekomt. Wanneer een ander eene
andere opinie heeft, dan mag men niet zeggen, dat deze geen
reden heeft van bestaan.
Na deze weinige woorden wensch ik IJ voor te lezen de
proclamatie, welke onze Koningin gericht, heeft tot haar volk.
De proclamatie luidt als volgt:
»Aan Mijn Volk!
Ik gevoel Mij gedrongen, na hetgeen wij in de bange oor
logsjaren en in de laatste dagen met elkander hebben door
leefd, een woord tot U, Mijn Volk, te spreken.
De oorlog spoedt ten einde; orrze onafhankelijkheid is be
waard. Ik breng Mijnen hartelijken dank aan de mannen
van leger en vloot, die onvermoeid de wacht hebben betrokken
en hun krachten en tijd hebben ten offer gebracht, en niet
minder aan U allen, mannen en vrouwen, die met geduld en
volharding de ontbering, door den krijg veroorzaakt, hebt
gedragen.
De toon van dank voor ons behoud verstomde korten tijd.
Want onder de indruk van de geweldige beroeringen in
de volken van Europa is ook in ons Vaderland de staatsorde
een oogenblik bedreigd.
Het antwoord daarop door U met overweldigende meerder
heid gegeven heeft op Mij een diepen indruk gemaakt. Ik
dank U daarvoor uit den grond van Mijn hart.
Getrouw aan de traditie van Mijne Voorvaderen, heb ik
nooit anders gewild dan Mijn volk te dienen door handhaving
varr het recht en bevestiging zijner vrijheden, door verzeke
ring van ieders rechtmatige aanspraken op geestelijk en
stolTelijk gebied.
Gedragen door Uwe liefde en trouw zie ik Mij in die
roeping bevestigd.
Het grondwettig gewaarborgd recht van het Volk, om
langs wettigen weg, niet onder den druk van dreigement, zijn
verlangen over -zijn lot te doen kennen, is gehandhaafd en
het parlementair overleg kan worden voortgezet.
Het is Mijn verlangen de voorgenomen hervormingen door
te zetten en aan te vullen met de snelheid, die past bij den
polsslag van dezen tijd.
Reactie zij uitgesloten; wij moeten vooruit.
Het is Mijn begeerte, dat de nood van het volk in al zijn
diepte worde gepeild, en naar de mate van de macht der
Overheid door deze worde bestreden.
Het is Mijn wil om steeds in nauwe aanraking te zijn met
den volksgeest en om te regeeren in overleg met de vertegen
woordiging van het geheele volk.
Ik heb verstaan, dat Gij Mij daarin steunt en met liefde
en vertrouwen te gemoet treedt.
Met liefde en vertrouwen aanvaard Ik dien steun.
God zegene en behoede ons dierbaar Vaderland!
's-Gravenhage, den 20en November 1918.
Wilhelmina".