DONDERDAG 21 NOVEMBER 1918.
299
efïekt heeft vóór Mei. Te zijner tijd, dus in ieder geval vóór
Mei, zal de Raad in de gelegenheid worden gesteld zich over
het vernieuwen van het stelsel van den hoofdelijken omslag
uit te spreken. Als mijn voorloopig gevoelen wil ik reeds
mededeelen, dat de tegenwoordige aftrek voor noodzakelijk
levensonderhoud niet kan worden gehandhaafd, namelijk ƒ300
voor ongehuwden en ƒ400 voor gehuwden. Die aftrek acht
ik te laag en men zal er zich over moeten beraden of dat
bedrag niet zal moeten worden verhoogd. Ik vestig er de
aandacht op, dat dit is mijne persoonlijke meening. Eene
meening van Burgemeester en Wethouders daaromtrent
bestaat nog niet. In dat geval zou reeds daardoor de progressie
aanmerkelijk worden uitgebreid.
Ten slotte zou ik nog een punt willen bespreken, waarover
de heer Fakker het heeft gehad, namelijk over de oprichting
van kroegen in arbeiderswijken of, zooals de vraag in het
sectieverslag door Burgemeester en Wethouders is begrepen,
het oprichten van kroegen in de nieuwe blokken arbeiders
woningen, die met steun der gemeente gebouwd zijn. Uit
hetgeen de heer Fokker heeft gezegd, meen ik te moeten
opmaken, dat zijne bedoeling thans verder ging.
Nu kan men op tweeërlei wijze te werk gaan. Men kan
dit doen op publiekrechtelijke wijze, maar ook contractueel,
zooals door Burgemeester en Wethouders wordt aangegeven.
De heer Fokker noemt deze wijze van handelen het bereiken
van hetzefde doel, maar door een achterdeurtje. Het is mij
evenwel niet duidelijk, waarom dit middel minderwaardig
zou zijn, als van lager orde moet worden beschouwd .dan
wanneer men hetzelfde zocht te bereiken door middel van
de Drankwet? Dezen weg acht de heer Fokker beter, doch
waarom Wanneer hij dat nader zou willen toelichten, zal
mij dit zeer aangenaam zijn.
Mijnheer de Voorzitter. Tenslotte moet ik mijn verwondering
erover uitspreken, dat de heer Fokker in onze beantwoording
van het afdeelingsverslag geen enkel meer markant punt
heeft kunnen ontdekken om een kleinen aanval op zijn
geachten partijgenoot zooals hij pleegt te zeggen te doen,
dan de zaak van het lyceum, een punt, waarvan hij weet,
dat het absoluut niet behoort tot de takken van dienst,
waarmede ik meer in 't bijzonder belast ben.
Maar ik voeg er aan toe, dat ik geen lust heb om in te
gaan op de sommatie om hier in het publiek uit te spreken
een antwoord op de vraag, die de heer Fokker tot mij heeft
gericht. Wanneer het noodig is, dat het College van Burge
meester en Wethouders zich over die quaestie opnieuw
uitspreekt, ligt het op den weg van den waarnemenden
Wethouder van Onderwijs. Dat sluit echter niet uit, dat ik
mijne persoonlijke meening hierover wel wil zeggen aan den
heer Fokker, maar dat zal ik dan straks onder vier oogen
doen. Ik vrees alleen, dat dat antwoord niet bijzonder vleiend
zal zijn voor de scherpzinnigheid van dien spreker, waar toch
bij mij een aarzeling is opgekomen omtrent de vraag, of hij
wel goed op de hoogte is van wat een lyceum is en in ieder
geval of hij zich wel voldoende rekenschap heeft gegeven,
wat het gevolg zou zijn van de oprichting van een lyceum
hier ter stede.
De Voorzitter. Omtrent de verhooging van den aftrek van
levensonderhoud zou ik nog een woordje willen zeggen. De
Wethouder zeide zooeven: »Ik verkondig hier mijn persoon
lijke meening en ik weet niet hoe Burgemeester en Wethou
ders er over denken." Ik geloof, dat Burgemeester en Wet
houders het natuurlijk ook gewenscht achten, wanneer het
kan gegeven worden. De vraag is echter: is het mogelijk?
De heeren moeten wel weten, dat de aftrek op het oogenblik heet
f 400, maar dat hij feitelijk vaak hooger is. Een klein voorbeeld
slechts. Met 1 November van dit jaar zijn de loonen van
alle gemeentewerklieden met f 3 verhoogd. Men moet belas
ting betalen voor 19191920 volgens het loon genoten in
1918, zoodat men dus als werkelijk loon ƒ150.meer zal
hebben genoten dan men voor de belasting behoefde op te
geven.
Ik wilde de heeren daarop even' attent maken. De heeren
moeten dus bedenken, dat de aftrek vaak veel hooger is als
hij werkelijk heet en dit geldt vooral bij voortdurende stijging
van de loonen. Dat scheelt in het dopr mij aangehaalde
voorbeeld zelfs 150.per gezin.
Met het oog op den vergevorderden tijd zou ik thans willen
voorstellen de vergadering te schorsen.
De vergadering wordt hierop geschorst tot des avonds
half acht.
Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds
te half acht uur.
Aanwezig zijn dezelfde leden als in de middagvergadering.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling der
ontwerp-begrooting voor het jaar 1919.
De Voorzitter. Ik heropen de vergadering. Verlangt iemand
na de beantwoording door Burgemeester en Wethouders nog
ten tweede male het woord om algemeene beschouwingen te
houden
De heer Heemskerk. M. d. V. Slechts een enkel woord naar
aanleiding van het antwoord mij door Burgemeester en Wet
houders gegeven. Ik wil beginnen met op te komen tegen
het verwijt mij door den heer Fokker gemaakt, dat ik reeds
in de tweede vergadering van den Raad door mij bijgewoond
een oordeel zou willen uitspreken over het beleid van Burge
meester en Wethouders. Ik acht mij allerminst bevoegd
daaromtrent een oordeel uit te spreken. Mijne bedoeling is
slechts geweest om aan Burgemeester en Wethouders hulde
te brengen voor wat zij in verband met de buitengewone
tijdsomstandigheden hebben verricht, en dat heb ik toegepast
ten opzichte van de salarissen van de ambtenaren. Ten opzichte
van de andere zaken acht ik mij nog niet geroepen om op
dit oogenblik al reeds een oordeel uit te spreken over het
College van Burgemeester en Wethouders.
Wethouder Bots heeft met enkele woorden geantwoord op
mijne opmerking ten opzichte van het Burgerlijk Armbestuur.
Een woord door den heer Bots gebezigd, heeft mij getroffen,
namelijk het Armbestuur gaat zoover met de ondersteuning
als het kan. Juist, Mijnheer de Voorzitter het was mijne
bedoeling om uit te spreken, dat de toeslag van het Burgerlijk
Armbestuur niet hoog genoeg is om de menschen op een
behoorlijke peil te houden, in tegenstelling met andere organi
saties, als het Steuncomité, Crisiscomité en dergelijke, die een
toeslag geven, die werkelijk in vele opzichten het gezin op
peil kan houden.
Tenslotte wil ik nog iets over het georganiseerd overleg
zeggen. U, Mijnheer de Voorzitter en Wethouder van der Pot
hebben mij daaromtrent nog enkele inlichtingen gegeven,
maar ik geloof dat U de bedoeling van mij nog niet hebt
begrepen. Mijne bedoeling is geweest, dat Burgemeester en
Wethouders en evengoed de commissiën, die belast zijn om
eene regeling voor te stellen, te allen tijde overleg plegen
met de afdeelingen van de Nationale Vakbonden en dat niet
alleen omtrent salarisregelingen, maar ook omtrent arbeids
voorwaarden. Vooral door de Rijksregeering wordt in die
richting aangestuurd. En daarom zou ik gaarne hebben, dat
Burgemeester en Wethouders te allen tijde en ook de
Hoofden van de takken van dienst, overleg pleegden met de
afdeelingen van de Nationale Vakbonden.
De Voorzitter. Dus niet de Plaatselijke, maar de Natio
nale .Vakbonden?
De heer Heemskerk. Ja, Mijnheer de Voorzitter, vooral
daarom, omdat wanneer men overleg pleegt met de vertegen
woordigers van de afdeelingen van Gemeenteambtenaren, die
hier ter stede zijn gevestigd, men dit euvel krijgt, dat men
krijgt vertegenwoordigers van enkele menschen van een
bepaalde groep, terwijl dan juist datgene gebeurt waartegen
ik gewaarschuwd heb, namelijk: missiven van de afdeelingen
van Nationale Vakbonden, hetzij van het Hoofdbestuur, hetzij
van de afdeelingen.
Verder heeft de Voorzitter gesproken over de distributie
maatregelen en het wachten, dat de menschen moeten doen,
dat niet altijd kan worden vermeden. Ik geloof wel dat de
heer Briët hierbij niet heeft bedoeld alleen het wachten, maar
juist zijn bezwaar heeft gegrond op den brief van den Minister
van Landbouw, die uitdrukkelijk naar voren brengt, dat dit
verkeerd is in het gure weder. Het betoog van den heer
Briët ging dan ook mijns inziens hierover, dat hij het niet
gewenscht vond, dat de menschen in dit gure winterweer in
de buitenlucht moeten staan wachten.
De heer Briët. Ik wil mij aansluiten bij de laatste woorden
van den heer Heemskerk, dat het zijne bedoeling is geweest
voornamelijk te wijzen op het bezwaar van het wachten in de
buitenlucht in dezen tijd van het jaar en indien daartegen
maatregelen kunnen worden genomen door groote gebouwen
daarvoor beschikbaar te stellen ik wijs hier even op de
Gehoorzaal
De Voorzitter. Die is niet altijd beschikbaar!
De heer Briëtdan zou aan een wensch van den
Minister worden tegemoet gekomen.
Wat betreft het z.g. georganiseerd overleg, meende ik dat
het de bedoeling van den heer Heemskerk was om £r den
nadruk op te leggen, dat dit zou plaats hebben tusschen de