296
DONDERDAG 21
NOVEMBER 1918
Brengt het navolgende ter kennis van de ingezetenen:
De Regeering, van meening dat de nood der tijden, die
zich ook in ons land zoozeer doet gevoelen, in het bijzonder
tot verootmoediging en tot het inroepen van Gods hulp dringt,
gevoelt behoefte om, in overleg met de verschillende Kerk
genootschappen, een algemeenen Biddag of Bidstond te doen
houden.
Zij heeft, verzekerd zijnde van de groote instemming en
den steun dier Kerkgenootschappen, dezen uitgenoodigd om
op' Donderdag 28 November a.s. in den voormiddag zoodanigen
biddag of bidstond te doen houden.
Gevolg gevende aan het verzoek van Zijne Excellentie den
Minister van Birmenlandsche Zaken, wekt, hij, Burgemeester,
alle in deze gemeente gevestigde werkgevers op om, indien
eenigszins mogelijk, de in hunne onderneming werkzame
personen de gelegenheid te verschaften aan den biddag of
bidstond deel te nemen, door hun op Donderdag 28 November
a.s. des voormiddags vrijaf te geven met behoud van loon".
Dit sluit natuurlijk in, dat dit ook van gemeentewege zal
gebeuren. Ik kan hieraan toevoegen, dat het in mijne bedoeling
ligt nog eene andere publicatie uit te vaardigen, waarbij de
burgerij verzocht wordt op den bid- en dankdag uiting te
willen geven aan haar vreugde. Nu sta ik er met op, dat
dit juist op den biddag zou moeten zijn, maar ik vind het
beter, dat men niet op den eenen dag houdt een bidstond
en op een anderen de vlaggen uitsteekt. Ik hoop dan ook,
dat ieder gevolg zal geven aan mijn verzoek. Ik meen, dat
iedereen zijn dankbaarheid zal willen toonen, dat wij uit deze
moeilijkbeden zijn geraakt.
Over de kwestie de Wethouders betreffende, waarover de
heer Briët heeft gesproken, wensch ik thans niet te spreken.
Bij het desbetreffend punt zal ik er mijn meening wel over
zeggen. Ik wil nog wel iets zeggen over het verbeteren der
gemeentebureax. In eene geheime vergadei ing is medegedeeld,
dat wij binnenkort in staat zullen zijn het stadhuis uit te
breiden. Ik mag dit thans wel in het publiek zeggen, het is
niet altijd de schuld van het gemeentebestuur, dat de toe
stand zoo is. Het is heel moeilijk om de bureaux uit te brei
den. Nu evenwel zal er binnenkort gelegenheid komen het
personeel beter te huisvesten en dan zal men ook met meer
ijver en lust arbeiden. Ik erken het, de huisvesting was
hier slecht. Maal' ik heb niet alles kunnen verbeteren. Er
zijn veel dingen ouderwetse!), maar al het ouderwetsche is
daarom nog niet verkeerd. Ik hoop dan ook op de mede
werking van den betrokken Wethouder en ook van de leden
van den Raad te kunnen rekenen om tot een beteren toe
stand te komen.
Mijne Heeren. De heeren hebben het ook gehad over het
onderwijs. Dat zal straks door den betrokken Wethouder wel
meer in bijzonderheden worden besproken, maar ik wil alleen
zeggen, dat .binnenkort salarisverbeteringen zijn te wachten.
Het vragen naar salarisverbetering is, zou ik zeggen, het
vragen naar den bekenden weg. Men moet niet zeggener
wordt niet voldoende voor de onderwijzers gezorgd. De laatste
salarisverbetering dateert van het vorige jaar. Men kan niet
ieder oogenblik eene verhooging geven. De heer Fokker stelde
ons, ofschoon heel belepfd en vriendelijk, daarvoor in gebreke.
Maar wij kunnen toch niet altijd doorgaan mèl salarisher
zieningen. Wij moeten ons toch ook met andere zaken in
het belang van de burgerij bezighouden. In mijn tijd hebben
wij al drie maal zoo'n herziening gehad. Het gaat dus maar
niet aan om maar dadelijk te zeggen, dat Burgemeester en
Wethouders niet voldoende zorgen voor het onderwijs.
Wat nu de lyceumquaestie betreft, kan ik het volgende
opmerken. De heer Fokker opent hier een soort van vooruit
zicht: de arbeiders, die buitengewoon begaafd zijn, moeten
een dergelijk instelling volgens dien spreker bezoeken. Ik ge-
lool, dat de heer Fokker het mis heeft. Een Gymnasium of
Hoogere Burgerschool is naar mijn bescheiden meening méér
geschikt voor die begaafde arbeiders. Een lyceum ik zeg niet
dat het verkeerd is is op het oogenblik een rijkelui's instituut
in plaatsen als den Haag en het schoolgeld daar bedraagt dan
ook honderden guldens, en ik heb ook nooit gehoord, dat er
ergens, een lyceum van gemeentewege zou bestaan. Nu
kan men wel zeggenwat is men hier in Leiden weer achter
lijk, in den Haag is een lyceum, waarom is dat hier nu niet?
Maar dan kunnen wij wel aan den gang blijven. Dan zeg ik:
in den Haag heeft men niet eens een universiteit, in andere
plaatsen heeft men weer wat anders niet en zoo kan men
wel altijd aanmerkingen maken. Er zijn misschien veel din
gen op ander gebied, die heel wat urgenter zijn dan het
stichten van een lyceum alhier van gemeentewege. Het kan
aardig zijn en ik voel veel voor een nieuw snufje, maar dat
nieuwe kan wel eens verkeerd zijn.
De heer Briët heeft gepleit voor een vasten Wethouder van
sociale belangen. Ik geloof ook, dat daarin groot nut zou
zijn gelegen. Ik kan toegeven, dat het op het oogenblik noodig
is. Men heeft daarom in Utrecht ook 6 Wethouders. Wij
kunnen er ook best 6 gebruiken, o. a.van onderwijs, finan
ciën, publieke werken, bedrijven, burgerlijke stand en armen
zorg en sociale aangelegenheden, maar de Wet staat er nu
eenmaal maar 4 toe. Ik geloof dus, dat het wel goed zou zijn
een dergelijken Wethouder te hebben, maar nu de toestand
eenmaal zoo is, meen ik, dat de sociale belangen nog een
weinig verdeeld moeten blijven tusschen de verschillende
bestaande Wethouders. Maar dat er vroeg of laat eene verdeeling
moet komen, wanneer de tijden veranderd zijn, ben fk met
de heeren eens. Een dergelijke functie zou dus niet tegen
onzen zin worden ingevoerd.
Ik sluit mij verder aan bij hetgeen de heer Briët heeft
gezegd over den middenstand. Dat is een groot gedeelte van
de bevolking, die hier zeer bijdraagt tot de welvaart van de
gemeente. Maar ik geloof, dat het moeielijk is om in al die
punten een standsonderscheid te maken. Ik meen juist, dat
men in den tegenwoordigen tijd dat standsonderscheid moet
verzwakken. Men brengt ze door allerlei vereenigingen juist
op den voorgrond en het komt mij voor, dat dit verkeerd is.
Men moet de menschen niet zoo scheiden in categorieën. Er
zijn zeker voortreffelijke menschen in den middenstand.
Maar ik heb ook bijgewoond, dat er onder de midden
standers zijn, die gaarne profiteeren van het andere gedeelte
der bevolking. Ik zie niet in, dat aan een bepaalden stand
een bepaalde eigenschap als monopolie zou moeten worden
toegedacht, hetzij deugd of ondeugd. Ik geloof dan ook, dat
men de bevolking niet moet gaan scheiden in standenj maar
dat men haar als een geheel moet beschouwen.
Wat de gedemobiliseerden betreft, heeft de heer Briët den
wensch uitgesproken, dat zij in de wachtgeldregeling zouden
worden opgenomen. Ik meen wel te kunnen zeggen, dat het
grootste gedeelte der werkgevers bij deze wachtgeldregeling
betrokken, hiertoe bereid is. Ik heb den werkgevers dit ver
zocht, het is een groot sociaal belang en ook wel degelijk een
een belang voor de werkgevers, dat zij deze menschen aan
zich gebonden houden. Ik zal dit ten zeerste apprecieeren,
omdat hierdoor heel wat van hen gevorderd wordt. Wij moeten
de maatschappij in stand houden, opdat deze zich ontwik
kelen kan op regelmatige wijze. De klassentegenstellingen zou
ik willen verzachten. Wij moeten elkander allen helpen. Het
doet mij daarom pleizier te mogen zeggen, dat de gedemo
biliseerden niet aan hun lot zullen worden overgelaten. Wat
de werkloozenkas betreft, meen ik, dat de heer Briët beter
op de hoogte is dan ik, waar hij voorzitter van dat fonds is.
De heer Briët. Ik heb mijn eervol ontslag gekregen.
De Voorzitter. Er bestaat op het oogenblik nog een
tusschentoestand. Wanneer de heer Briët zijne medewerking
kan verleenen hij spreekt den secretaris van dat fonds
nog wel eens dan zou ik hem willen verzoeken dat te doen.
Wat betreft het doen uitreiken van de verschillende
distributiekaarten in de schoollokalen, dat is een moeilijke
quaestie. Het is heel gemakkelijk en sympathiek om te zeggen:
de menschen mogen niet buiten wachten, maar het is niet
zoo gemakkelijk deze zaak op te lossen. Het uitreiken der
kaarten kan niet altijd zonder wachten geschieden. Het is
merkwaardig, hoe hier altijd weer aanmerking wordt gemaakt
door een zekere richting en hoe dit gebruikt wordt als een
propagandamiddel, om de ontevredenheid op te wekken.
Degenen, die het ergste klagen, doen dikwijls hun best om
d&i boel in de war te sturen en degenen, die brood en
vetkaarten stelen, klagen er soms over, dat alles zoo slecht is
ingericht. Dat is marquant.
Van deze week moet ik weer uitgeven brood- en melkkaarten
en bonboekjes. Ik zie er geen kans toe, dit alles te doen
in lokalen, die zoo zijn ingericht, dat niemand behoeft te
wachten. Wanneer ik er kans toe zag, zou ik het werkelijk
doen, maar ik zou niet weten, hoe dit mogelijk zou zijn.
Het is ook niet altijd zoo gemakkelijk localiteiten te krijgen.
Als de heeren eens wisten hoeveel moeite mij dit vaak
kost. Zoo heb ik zeer veel moeite gehad om bijvoorbeeld
een gebouw te krijgen voor de kleedingdistributie. De heeren
zijn bekend met den woningnood, dus de heeren begrijpen
die bezwaren. Wat bij de distributie het meest belemmerend
werkt is het gebrek aan localiteiten.
Ik geloof, dat ik aan den heer Heemskerk niet zoo heel
veel behoef te zeggen, omdat hij het heeft gehad over het
hooren van organisaties bij salarisverbeteringen. Het zal hem
niet onbekend zijn, dat kort geleden weder een Commissie
ad hoc is benoemd, om de traktementen te herzien en men
zal daarbij ook allen in de gelegenheid stellen hunne wenschen
te uiten.
De heer Wilmer heeft het over de progressie gehad. Hij
zegt, dat hier geen progressie bestaat, maar dat is niet juist.
Een vrij groote progressie bestaat hier reeds. De vraag is
maar, of deze sterker moet worden doorgevoerd.
Nu kan men daar wel in den wilde over gaan spreken,
maar ik zou dan aan den heer Wilmer willen vragen of hij