292
DONDERDAG 21
NOVEMBER 1918.
want er zijn veel fabrikanten die veel hebben verdiend, maar
het gebeurt daarom niet altijd dat men een moreele plicht
omzet in een daad en waar zulks geschiedt, moet dat worden
geprezen en de aandacht erop worden gevestigd. Ook bij de
demobilisatie, die aan den gang is, rust op hen de taak om
zooveel mogelijk te zorgen, dat degenen, die vroeger bij hen
in dienst waren, weder worden teruggenomen om alzoo ook
mede te weiken aan eene verlichting van de lasten, die
de demobilisatie medebrengt. Tevens kunnen zij dat bevorderen
door de gedemobiliseerden op te nemen in hun wachtgeld
regeling, voorzoover die vroeger behoorden tot het bedrijf,
waarbij zij werkzaam waren en voorzoover dat niet geschiedt
zou ook de gemeente mede kunnen werken en ik zou dit
hier even willen zeggen aan het College van Burgemeester
en Wethouders door ook een steunregeling tot stand te
brengen door middel van de bestaande werkeloozenfondsen.
Wij zullen zien, dat wanneer de gedemobiliseerden aan
kloppen bij de werkeloozenkassen van de vakvereenigingen,
in zeer korten tijd gevaar dreigt omdat die kassen zijn
ingericht slechts voor normale tijden dat die kassen
spoedig zullen zijn uitgeput. En het is van het meeste belang,
dat die kassen hehoorlijk steik blijven, en nu zou de gemeente,
of het Steuncomité, wie zulks anders zou aangaan, goed werk
doen indien zij zich aansloot aan de werkeloozenverzekering
en door middel van de bestaande verzekeringskassen uit-
keeringen deed op denzelfden voet als nu geschiedt aan de
werkeloozen, waardoor toch met behulp van de gemeente
die werkeloozenkassen werden gesteund.
Ik heb deze zaak niet in de afdeelingen ter sprake gebracht,
omdat toen de demobilisatie nog niet bekend was.
Ik zou nog een quaestie willen behandelen en dat is deze.
Er is onlangs door den Ministerik meen van Landbouw,
Handel en Nijverheid op gewezen, dat het zoo wenschelijk
zou zijn, dat bij het uitreiken van alle mogelijke distributie
kaarten, er toch voor gezorgd worde, dat het publiek niet
buiten staat te wachten. Tegen eene opeenhooping van volk
moet zooveel mogelijk worden gewaakt, ook in het belang
van de gezondheid en er moet voor gezorgd worden, dat de
menschen in de bureaux kunnen wachten.
Dat laat hier nog al eens wat te wenschen over. Ik zou
dan ook Burgemeester en Wethouders in overweging willen
geven, wTaar wij hier genoeg groote zalen hebben om er zoo
veel mogelijk voor zorg te dragen, dat de menschen niet
behoeven te wachten in regen en koude, maar in behoorlijke
lokalen en dat de menschen zoo spoedig mogelijk worden
geholpen. Ik zou er ook voor zijn, dat de militaire uitkeerin-
gen niet meer plaats hebben op het Stadhuis. Waar het hier
is een loopen trap op trap af en waar men hier krijgt eene
opstopping van menschen, daar zou ik gaarne zien, dat deze
uitkeering voortaan op eene andere plaats plaats had. Ik zie
niet in, waarom dit hier op het Stadhuis moet geschieden.
Men krijgt eene opstopping van kinderwagens in de gangen
en de geheele dienst op het Stadhuis wordt gedurende een
paar uur bemoeilijkt.
Over het Crisiscomité heb ik straks reeds iets gezegd.
Ik was van plan er over te spreken bij de begrooting, maar
de gelegenheid heeft zich reeds eerder voor gedaan. Thans
nog een enkel woord over Armenzorg. Met groote vreugde
is in de afdeelingen geconstateerd geworden, dat er is eene
voorloopige Commissie voor Armenzorg. Ik ben er ook zeer
dankbaar voor, want het was noodig, dat eene dergelijke
Commissie werd ingesteld. Ik wil er evenwel op wijzen, dat
in de laatste jaren Armenzorg geworden is een wetenschap.
Wanneer men leest de geschriften van de Vereeniging voor
Armenzorg en Weldadigheid, dan bemerkt men, dat Armen
zorg niet goed kan worden geleerd door de praktijk alleen,
maar ook door de theorie te bestudeeren. De systemen van
Armenzorg zijn van groot belang voor de gemeente maar
vooral voor de personen, die ondersteund worden. Ik hoop,
dat het Burgerlijk Armbestuur hieraan voldoende aandacht
zal schenken en er ernst mede zal maken met wat op theoretisch
gebied op het terrein der Armenverzorging omgaat. Ik heb
tot mijn spijt hiervan geen indruk gekregen. Er moet nog
veel meer overleg worden gepleegd met de organisaties, die
armenzorg dezen tijd uitoefenen. Een enkel woord nog over
de benoeming van den secretaris-boekhouder van het Arm
bestuur. Ik wil niet 'spreken over de wijze, waarop door
haar hare functie wordt uitgeoefend, maar hierover, dat het
mijns inziens beter ware geweest wanneer aan die vacature
meer bekendheid was gegeven en men ook buiten de ge
meente had omgezien naar een geschikt persoon.
Ik had het meer in het belang van de zaak zelve geacht,
wanneer men niet zoozeer had omgezien naar een bekwaam
boekhouder als naar iemand, die van armenverzorging in
theorie en praktijk volkomen op de hoogte was geweest,
zooals zij op andere plaatsen en in de groote steden, Rotter
dam en Amsterdam, zeker zijn te vinden. Er zijn menschen,
die geregeld de cursussen van vereenigingen van armenzorg
en weldadigheid hebben bijgewoond en die dus geschoold
zijn op het gebied van armenzorg. Ik geloof, omdat van een
secretaris van een dergelijk college zooveel afhangt in ver
band met den gang van zaken, dat het beter was geweest,
wanneer men zich niet beperkt had bij de sollicitanten tot
de gegadigden hier te Leiden.
Ik heb opgemerkt, dat ik ben voor het gebruik maken
van de diensten van vrijwillige armbezoekers, een instelling
die op andere plaatsen bestaat. Burgemeester en Wethouders
begroeten dat denkbeeld met de volgende opmerking, dat
indien er aan meer armbezoekers behoefte was, de Commissie
van Advies inzake het burgerlijk armbestuur gaarne gebruik
zou maken van de hulp van geschikte onbezoldigde armbe
zoekers uit de burgerij. Maar, Mijnheer de Vooizitter, naar
mijne meening, kan dat niet langer meer wachten. De be
hoefte behoeft niet te blijken, maar is er altijd. Een arm
bezoeker, die rapport uitbrengt, zooals wij hier hebben, is
niet in staat om den steun, die op het oogenblik door de
gemeente wordt verleend, behoorlijk te contioleeren en is
ook niet in staat om telkens de noodzakelijke bezoeken te
doen, buiten de instellingen, die bovendien ook nog de ge
zinnen steunen. Dus het zou moeten gebeuren door de be
noeming van onbezoldigde armbezoekers en ik ben overtuigd
als men een beroep doet op de burgerij, dat voor deze
aangelegenheid ook weder voldoende krachten zijn te vinden,
zonder dat eenige bezoldiging daarbij wordt gevraagd.
Mijnheer de Voorzitter. Hierbij heb ik eenige opmerkingen
gemaakt naar aanleiding van de begrooting. Ik dank U.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil mij volkomen aansluiten
bij de hulde, die in de afdeelingen is gebracht aan het beleid
van Burgemeester en Wethouders, vooral waar het betreft
de moeielijke tijdsomstandigheden, die naar wij hopen
grootendeels achter den rug zullen zijn.
Maar ik zou op een zaak even willen wijzen, waaromtrent
ook hulde aan Burgemeester en Wethouders en ook aan den
Raad gebracht moet worden, dat is namelijk voor de totstand
koming van de salarisverhoogingen, die meermalen hebben
plaats gevonden ten aanzien van ambtenaren in dienst van
de gemeente. In den loop van de oorlogsjaren zijn herhaaldelijk
de loonen van de gemeenteambtenaren verhoogd en het zou
niet meer dan vanzelfsprekend zijn dat die gemeenteambtenaren
dankbaar moesten zijn, voor hetgeen hun is toegedacht
geworden.
Maar Mijnheer de Voorzitter, er blijkt telkens, dat wanneer
er hier voorstellen bij den Raad komen inzake verhooging
van de loonen, of duurtetoeslagen, nadat die voorstellen zijn
ingekomen bij den Raad, het stroomen van adressen regent
om nog aanvulling van- en verbetering te brengen in hetgeen
door Burgemeester en Wethouders aan den Raad is voor
gesteld.
Het lijkt mij toe, dat die quaestie voor Burgemeester en
Wethouders heel wat aangenamer zou zijn, indien deze er
toe konden komen en ik geef dit denkbeeld van mij in
ernstige overwegingom voor en aleer deze voorstellen den
Raad bereiken en door Burgemeester en Wethouders eigenlijk
worden vastgesteld, met de verschillende organisaties eerst
overleg te plegen ten einde zoodoende die feiten te voorkomen,
die straks door mij werden genoemd. Wanneer Burgemeester
en Wethouders kunnen besluiten om alvorens hier voorstellen
in te dienen met de verschillende organisaties van de werklieden
en ambtenaren in dienst der gemeente en vooral met de
afdeelingen van de bestaande vakbonden overleg te plegen,
dan geloof ik dat werkelijk de taak van Burgemeester en
Wethouders veel dankbaarder zou zijn dan op het oogenblik
het geval is. Ik geef dat punt dus werkelijk in ernstige
overweging.
Een tweede zaak, die ik zou wenschen te bespreken is,
dat ik opgemerkt heb in de algemeene beschouwingen, dat
hier door enkele leden is te kennen gegeven, dat hier over
het algemeen genoeg werd gedaan ter voorziening in den
nood van de fabrieksbevolking door wachtgeldregeling en
werkloozenverzekering.
Ik wil er mij bij aansluiten en erkennen, dat er veel gedaan
is ter leniging van den nood der fabrieksbevolking. Op ééne
zaak zou ik evenwel nog willen wijzen en hierbij kom ik op
het terrein, waarop de heer Briët zich heeft bewogen namelijk
het praktische werk der armverzorging. Er zijn in deze
buitengewone omstandigheden verschillende wijzen, waarop
de fabrieksbevolking, die hier het grootste contingent der
arbeidersbevolking uitmaakt, kan worden geholpen. Wij hebben
de werkloozen verzekering, het Steun- en Crisiscomité, de
wachtgeldregeling en daarnaast het armbestuur voor degenen
die niet in de termen vallen door een der zooeven genoemden
lichamen te worden ondersteund. Nu is mij gebleken, dat de
personen, die door die instelling van weldadigheid worden
afgewezen en verwezen naar het burgelijk armbestuur, min
achtend wordt neergezien op een uitkeering van dat bestuur.
Gezien de lage uitkeeringen van het armbestuur, zou ik in
overweging willen geven aan de ondersteunden zooveel uit