164 bepaling, dat de huur geacht zal worden te zijn ingegaan op 10 Augustus 1918 en verder onder de bij de gemeente ge bruikelijke voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 244. Leiden, 20 September 1918. Volgens artikel 4 der verordening van 13 October 1904 (Gem. Blad No. 26), regelende het getal der scholen, waarin te Leiden openbaar herhalingsonderwijs gegeven wordt, den omvang van het onderwijs en het aantal onderwijzers en onderwijzeressen bij dat onderwijs werkzaam, geschiedt de benoeming van het hoofd eener herhalingsschool door Uwe Vergadering uit eëne voordracht, opgemaakt door ons College in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na in gewonnen bericht van de gezamenlijke hoofden der scholen van de 2e, 3e en 4e klasse. Nu, tengevolge van het aan den heer G. Gesink, met in gang van 1 October a. s., verleend eervol ontslag, voorzien moet worden in de vacature van Hoofd der openbare her halingsschool voor Jongens, is bij ons College de vraag gerezen, of het geen aanbeveling zou verdienen, om in de wijze, waarop de voordracht, ter benoeming van een hoofd, tot stand komt, wijziging te brengen. Het inwinnen toch van het advies van de hoofden der scholen 2e, 3e en 4e klasse, komt ons niet alleen zeer om slachtig, doch ook minder gewenscht voor. Zooals het artikel thans luidt, zouden, indien zich onder de sollicitanten personen mochten bevinden, die zelf als hoofd geplaatst zijn aan eene dier scholen, niet alleen de hoofden der scholen over de geschiktheid van een collega hebben te oordeelen, doch zou de sollicitant zelf een oordeel over eigen capaciteit hebben te vellen. Wij achten het daarom beter, dat eene voordracht ter benoeming van een hoofd eener herhalingsschool in plaats van in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewonnen bericht van de hoofden der scholen, uitsluitend in overleg met den Districts-Schoolopziener door ons College wordt opgemaakt. Eene dergelijke regeling is ook meer in overeenstemming met de wijze, waarop een voordracht ter be noeming van een hoofd eener openbare lagere school tot stand komt. Onder mededeeling, dat de Districts-Schoolopziener, wiens gevoelen te dezer zake werd ingewonnen, geen bezwaar heeft om in deze zijne medewerking te verleenen, geven wij U mitsdien in overweging het aangehaalde artikel in dien geest te wijzigen en in verband daarmede vast te stellen de navol gende verordening: VERORDENISG, houdende wijziging van de Verordening van 13 October 1904 (Gem. Blad no. 26), regelende het getal der scholen, waarin te leiden Openbaar Herhalingsonderwijs wordt gegeven, den omvang van het onderwijs en het aantal onderwijzers en onder wijzeressen bij dat onderwijs werkzaam. Eenig Artikel. Artikel 4 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt „De onderwijzers en onderwijzeressen aan de herhalings scholen worden door den Gemeenteraad benoemd. De benoeming van den onderwijzer of de onderwijzeres hoofd der school, geschiedt uit eene voordracht, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders in overleg met den Districts- Schoolopziener, die van de overige onderwijzers en onderwij zeressen uit eene voordracht, opgemaakt door Burgemeester en Wethouders in overleg met den Arrondissements-School opziener, na ingewonnen bericht van het hoofd der school, waaraan de benoeming geschieden moet." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. teneinde met het verleenen van steun te kunnen doorgaan. Het Comité wijst er op, dat het niet meer mogelijk is de uitgaven te bestrijden uit de gelden, die van particuliere zijde en vanwege het Koninklijk Nationaal Steuncomité worden verstrekt en dat het daarom zich noodgedrongen tot de gemeente wendt, om het op 1 Augustus j.l. bestaande tekort te dekken en vanaf dien datum de helft van de uitgaven, die, afgezien van de kosten van het z.g. crisis-comité, per maand op ongeveer 10.000 worden geraamd, voor hare rekening te nemen. De andere helft vertrouwt het Comité, gelijk tot nog toe, van het Koninklijk Nationaal Steuncomité te ontvangen. Met het Comité zijn wij van meening, dat het, nu reeds zoovele malen een beroep op de ingezetenen is gedaan, be zwaarlijk is thans nogmaals een oproep om steun tot de Leidsche burgerij te richten, terwijl wij eveneens zijn gevoelen deelen, dat van een staking van den arbeid van het Comité geen sprake mag zijn. Onze gemeente, die tot nog toe geen bijdrage aan het plaatselijk steuncomité verleende, zal dus denzelfden weg moeten gaan bewandelen, die ook door vele andere gemeenten reeds geruimen tijd is ingeslagen en niet alleen het bestaande tekort dienen te dekken, doch ook een maandelijksche bijdrage van ten hoogste 5000.— in uitzicht moeten stellen. Zonder een en ander toch zou het Comité, zooals uit het adres en den daarin opgenomen staat van ontvangsten en uitgaven blijkt, genoodzaakt zijn met het verleenen van steun op te houden. Wij geven U mitsdien in overweging: a. door vaststelling van nevensgaanden staat van af- en overschrijving een bedrag van 14.553.77 beschikbaar te stellen tot dekking van het op 1 Augustus '1918 bestaande tekort van het Steuncomité Leiden, Oorlogstoestand 1914. Op den post voor »Onvoorziene Uitgaven", waarvan dit bedrag moet worden afgeschreven, is thans nog ƒ27.650.— beschikbaar; b. aan het Steuncomité voornoemd vanaf 1 Augustus 1918 een maandelijksche bijdrage in uitzicht te stellen van ten hoogste 5000. De met deze bijdrage verband houdende begrootingsrege- ling, dienst 1918, zal U te zijner tijd ter vaststelling worden aangeboden. Op de concept-begrooting voor 1919 is bereids een bedrag van 60.000.voor dit doel uitgetrokken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 9 Augustus 1918. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Onder overlegging van een staat van ontvangsten en uit gaven van ons Comité sedert Augustus 1914, sluitend met een tekort op 1 Augustus 1918 van ƒ14553.77, verzoeken wij U: le Subsidie tot een bedrag van ƒ14553.77 tot dekking van dit tekort. 2e Ons een crediet te verschaffen van ƒ5000.per maand, opdat wij met het verleenen van steun kunnen voort gaan. (Onder deze ƒ5000.zijn niet begrepen de te ver strekken steun aan het Crisis-Comité, aangezien daarvoor afzonderlijk crediet door U is verleend.) Bracht onze oproep tot steun aan de Leidsche Burgerij in de maand April 1.1. niet minder dan ƒ13.500.op, in ver houding tot de circa 2000 verzonden biljetten werden onze verwachtingen teleurgesteld. Gaarne hadden wij onze taak tot het einde toe volbracht zonder een beroep te doen op de Gemeentekas, doch wij meenen dat de tegenwoordige tijds omstandigheden van dien aard zijn, dat niet nogmaals een oproep tot de Leidsche Ingezetenen kan en mag worden gericht. Onze uitgaven beloopen momenteel circa 10000.per maand, waarvan de helft wordt bijgedragen door het Konink lijk Nationaal Steuncomité. Vandaar, dat het hierboven aan gevraagde crediet voor de Gemeente is gefixeerd op circa ƒ5000.— per maand. Indien U het met ons eens is, dat ons Comité onvoorwaar delijk zijn arbeid moet voortzetten, dan vertrouwen wij, dat U aanleiding zult vinden ons het gevraagde crediet en sub sidie te verschaffen. No. 245. Leiden, 20 September 1918. In nevensgaand adres verzoekt het Steuncomité Leiden Oorlogstoestand 1914 eene subsidie ineens ten bedrage van 14.553.77 tot dekking van zijn tekort op 1 Augustus 1918 en vanaf' dien datum een crediet van f 5000.per maand,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 6