178
DONDERDAG
25 JULI 1918.
(De Burgemeester komt ter vergadering en neemt het
Voorzitterschap van den heer van Hamel over.)
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb met belangstelling de
zeer korte toelichting gehoord, welke de heer van der Lip van
de zaak heeft gegeven, maar waardoor ik eigenlijk niet veel
wijzer ben geworden. De heer van der Lip heelt naar aanleiding
van een dicussie, welke heeft plaats gehad, enkele nadere
inlichtingen gegeven, maar nu zou ik gaarne alsnog vernemen
hoeveel de kosten van de geheele inrichting zijn, voor welke
gemeenten die inrichting ten slotte zal dienen, welk gedeelte
van de kosten zal worden gebracht ten laste van de gemeente
Leiden en of de kosten zoo worden verdeeld, dat Leiden niet
meer draagt dan billijk is naar verhouding van het aantal
ingezetenen, dat er van profiteert, opdat niet onder het motto
»algemeen belang" het Rijk iets schuift op rekening van de
gemeente Leiden, welke dan weer voor andere gemeenten
kan gaan betalen. Aan den anderen kant zou ik willen vragen:
welke zijn de inkomsten, die er tegenover staan, en welk
deel krijgt de gemeente daarvan of krijgt deze die inkomsten
allemaal? Ik heb gehoord, dat er met het Rijk onderhandeld
wordt; is het nu niet mogelijk, dat wij iets meer van het
Rijk krijgen dan toegezegd is? Bovendien wensch ik te vragen,
of wij tegenover het Rijk niet oneindig veel zwakker zullen
staan, als het Rijk weet, dat de Raad deze zaak heeft behandeld
en goedgekeurd, echter in de hoop, dat het Rijk iets meer
zou geven. Ik zou vvenschen, dat de Gemeenteraad besloot
dit voorstel goed te keuren, mits het Rijk zooveel gaf, de
gemeente zooveel kreeg en het Rijk ook voor het volgende
jaar een gelijk bedrag als voor dit jaar garandeerde, of zooveel
minder als noodig is, zoodat het geld, dat de gemeente Leiden
Voor dezen ombouw besteden zal, niet weg is. Ik zou niet
weten hoe een dergelijk Raadsbesluit, dat deze punten zou
bevatten, zou moeten worden geredigeerd, omdat ik het
voorstel heb hooren voorlezen en niet heb hooren preciseeren.
Het is meer een gemoedelijk praatje van den heer van der
Lip geweest, niet een juiste preciseering. Misschien kan het
voorstel meer worden gepreciseerd bij het beantwoorden van
de vragen, welke gesteld zijn.
De heer Knappert. M. d. V. Jk heb behoord tot hen, die
gestemd hebben tegen de spoedeischend verklaring van deze
zaak, en nu zitten wij in het moeielijke geval, dat wij moeten
spreken over een kwestie, waarvan wij weinig weten, om
dat wij daarvoor zoo snel zijn geplaatst. Wij zullen nu mis
schien weer een groote som moeten gaan uitgeven van onze
armoede voor hetgeen wordt voorgesteld voor de verbouwing
van de koelkamers in een bevriezingsinrichting. Weten wij
nu ook, dat de runderen, welke daar ingevroren moeten
worden, aan ons zullen worden verschaft? Hoe weten wij,
dat al het te voteeren geld voor dat doel zal worden be
steed? Ik heb den heer van der Lip hooren zeggen, dat
er zoo groote overvloed zal zijn, maar ik vraag: is die
eren kunnen wij er op rekenen? Ik bemerk, behalve in pen
sions en hotels, van dien overvloed niets en daarom zou ik
willen vernemen of wij, indien wij die gelden toestaan, de
beesten, welke» bevroren zullen worden, zullen krijgen voor
onze ingezetenen, anders is het geld verdwenen en hebben
wij niets. Wij wenschen met dit voorstel niet mede te gaan,
omdat het hier uitgaven betreft, welke met onze overtuiging
niet overeenkomen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal mij niet verdedigen
tegen het verwijt van den heer Fokker, dat ik dit voorstel
alleen maar met een gemoedelijk praatje heb toegelicht. Ik
ben mij daarvan niet bewust, ik meen kort en duidelijk
medegedeeld te hebben, waarop ons voorstel neerkomt. Het
verwijt van den heer Fokker leg ik dan ook kalm naast mij
neer. De heer Fokker is zeer sterk in het gebruik van groote
woorden, maar daar trek ik mij niets van aan, daaraan ben
ik al lang gewend. Hij vraagt een raming van kosten. Ik
heb die al medegedeeld, maar ik wil het nog wel eens zeg
gen. Het Rijk schat de kosten van installatie op f 21000.—
en de exploitatiekosten over dit jaar op f 10000.Dezerzijds
evenwel wordt die schatting te laag geacht, daar o. i. de kos
ten van de inrichting waarschijnlijk meer dan f 21000.
zullen bedragen.
Verder heb ik gezegd, dat het Rijk voor dit jaar garandeert
een opbrengst van f 24000.—, zoodat wij er hoogstens f 10000.—
aan kunnen verliezen. Verder heb ik nog opgemerkt, dat er
ook voor ons een voordeel aan is verbonden, omdat voor
ieder stuk vee dat hier geslacht en ingevroren zal worden,
slachtgeld zal moeten worden betaald.
De heer Fokker heeft ook nog gevraagd: Krijgt Leiden dat
vleesch? Neen natuurlijk niet, dat is voor de algemeene
distributie. Ik heb dan ook in het begin gezegd dat het hier
in de eerste en voornaamste plaats een algemeen, een lands
belang geldt. En het spreekt toch wel van zelf dat wij ver
plicht zijn dat algemeene belang, voorzoover wij kunnen, te
helpen bevorderen.
De heer Knappert heeft gezegd, nooit gemerkt te hebben
dat er zooveel vleesch is. Daarover gaat het echter niet. De
kwestie is deze, dat het slachtrijpe vee niet kan bewaard
worden tot het volgende voorjaar. Door het gebrek aan
voeder zou het te veel in voedingstoestand achteruitgaan.
Daarom wil de Regeering het slachten en invriezen, en zoo
bewaren tot het volgende jaar. En daarvoor roept de Re
geering natuurlijk de hulp in van die gemeenten waar een
koelhuis bestaat dat gemakkelijk in een vriesinrichting kan
worden omgezet. Wij kunnen toch moeilijk eischen dat het
Rijk zelf overal vriesinrichtingen gaat bouwen. Dat zou al te
dwaas zijn.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb den heer van der Lip met
belangstelling aangehoord. Toen ik sprak van een gemoedelijk
praatje, heb ik dit niet zoo bedoeld als de heer van der Lip
dat heeft opgevat. Ik had wat meer cijfers willen vernemen.
Ik begrijp thans, dat afgescheiden van wat er aan slachtgeld
wordt ontvangen deze inrichting aan de gemeente zal kosten
10000.welke bedrag Leiden in het algemeen belang zal
gaan uitgeven. Hier staat dan tegenover, dat wij de kans
hebben iets van dat vleesch te zullen krijgen.
De heer van der Lip. En het slachtgeld niet te vergeten.
De heer Fokker. Dit heb ik zooeven al gezegd. Maar dat
dit vleesch niet uit Leiden zal worden gevoerd, wil ik eerst
zien. Er zijn veel plaatsen, waar men graan heeft en waar het
wordt opgeslagen en toch ook werd uitgevoerd. Daarom ge
loof ik niet, dat het vleesch hier blijven zal. Leiden zal der
halve voor het algemeen belang f 10000.gaan uitgeven.
Nu gevoel ik er veel voor, dat Leiden het algemeen belang
dient, maar dat doet Leiden ook al door land te doen scheuren
en bruine boonen te teelen. ik hoop, dat die boonen hier
zullen blijven, maar het is best mogelijk, dat de Regeering
ook die inpikt.
Het Rijk moet een bevriezingsinrichting hebben bij een
Slachthuis; dat ben ik ook eens, maar laat het Rijk dan aan
de gemeente deze vraag stellen: mag ik aan uw Slachthuis
een koelinrichting verbinden? het Rijk zal die betalen en dan
zullen wij, als het Rijk haar niet meer noodig heeft, er over
spreken of de gemeente haar kan overnemen. Wij zijn er
dan af en kunnen voor niet te veel geld als wij dit wenschen
een bevriezingsinrichting krijgen en het Rijk is ook geholpen.
Daarover valt te praten, maar dat de gemeente, alleen om
het algemeen belang te dienen, in het Rijksbelang dus, f 10000.
zou gaan uitgeven, na aftrek natuurlijk van hetgeen wij aan
slaehtgelden zullen krijgen, vind ik wel wat kras.
De Voorzitter. Het zij mij vergund een klein woord toe
te voegen aan deze debatten. Ik geloof, dat de heer Fokker
geheel op een dwaalweg verkeert. Wij garandeeren ƒ10000.
maar daarvoor krijgen wij een bevriezingsinrichting, welke
waarschijnlijk de volgende jaren groote vuordeelen zal kun
nen afwerpen voor de gemeente. De Staat, staat die af.
De heer Fokker. Die moeten wij overnemen tegen taxatie,
heeft de heer van der Lip gezegd.
De Voorzitter. Die krijgen wij. Wrij krijgen een gelegen
heid, waardoor het slachtnuis in de toekomst beter is inge
richt. Het is weer een principieele beslissing. De heer Fokker
zal wel inzien, dat Burgemeester en Wethouders, als zij
met den Staat iets afspreken, zich niet zullen laten beetnemen.
Het is een gewone kwestie, welke wij spoedeischend in den
Raad moeten brengen.
ik heb den geheelen vorigen avond tot zeer laat weer ver-
gadeid met den directeur-generaal van crisis-zaken en bur
gemeester en wethouders van verschillende gemeenten en wij
hebben geconstateerd, dat de toestand er niet rooskleurig uit
ziet. Wij moeten samenwerken om de voedselvoorziening voor
elkander te krijgen en nu moeten wij gebruik maken van ge
bouwen als het abbattoir, dat wij hier hebben. Het Rijk wil
een convenant met ons maken en in de voorloopige overeen
komst kunnen nog wijzigingen worden aangebracht, maar in
principe moet de Raad goedvinden, dat het gebouw omgezet
wordt. Wat precies de winst of het verlies zal zijn, kunnen
wij niet beoordeelen, maar wel kan ik den heeren de verzekering
geven, dat ik zal zorgen, dat de gemeente er geen nadeel van
kan ondervinden. De gemeente is verplicht het algemeen be
lang te dienen en wij moeten in elk geval zorgen, dat wij in
den winter niet voor een tekort aan levensmiddelen komen te
staan, althans dat dat tekort zoo gering mogelijk zij. Daartoe
wordt onze medewerking gevraagd. Er is een staat opgemaakt,
maar dat is meer een raming dan een vast bedrag.
Als de Raad het daarin genoemde bedrag wil toestaan,
kunnen wij de zaak zoo goed mogelijk uitwerken.
De heer Knappert. Is dat bevroren vleesch voor binnen-
landsch gebruik bestemd?