DONDERDAG
25 JULI 1918.
bijgeschreven: waarom dat terrein aan den Ouden Rijn niet
in erfpacht gegeven? Ik begrijp dat werkelijk niet, nu aan
vankelijk de meerderheid van Burgemeester en Wethouders
er geheel en al tegen was om dat terrein, midden in de
stad gelegen, aan de vereeniging te verkoopen op grond, dat
wij over zoo weinig terrein te beschikken hebben. Blijkbaar
is latei' één lid omgevallen, van andere meening geworden
en schoorvoetend medegegaan. Ik begrijp niet, dat uit het
stuk. dat wij hebben ontvangen, absoluut niet hl ij kt of een
andere mogelijkheid, welke erg voor de hand lag, is overwogen.
Wat is het geval? Het kleine beetje grond, dat wij midden
in de stad hebben, gaan wij verkoopen aan een vereeniging,
terwijl daarop met geld van de gemeente een school gebouwd
wordt, welke de vereeniging bovendien cadeau krijgt. Wij
zijn èn den grond èn de school kwijt, als de school ophoudt
te bestaan of als in latere jaren een penningmeester er b.v.
met de effecten van door gaat. Wij weten niet, wat over
tien of twintig jaar in het bestuur van zulk een vereeniging
kan gebeuren. Nu vraag ik: had het niet veel meer voor de
hand gelegen, om zich het recht op den grond te reserveeren,
zoodat na ettelijke jaren de eigendom van den grond weer
aan de gemeente terugkeerde? Het verwondert mij te meer,
dat Burgemeester en Wethouders blijkens hun stuk daarover
niet hebben gedacht, omdat dat eigenlijk een beetje ligt in
de lijri, waarin het onderwijs zich beweegt. Volgens de voor
stellen van de bekende Staatscommissie ligt het in de bedoeling,
dat alle bijzondere scholen in handen van de gemeente komen
en deze ze aan de schoolbesturen verhuurt. Terwijl dus de
gemeente over eenige jaren eigenares van de bijzondere scholen
wordt en die zal verhuren, doen wij hier het omgekeerde en
gaan wij een stuk grond, dat de gemeente bezit, verkoopen
om door een vereeniging er een school op te laten bouwen.
Ik gevoel voor het plan veel sympathie, maar deze juridische
kant van de zaak maakt het mij zeer moeielijk mijn stem
vóór het voorstel, zooals het daar ligt, uit te brengen, tenzij
Burgemeester en Wethouders mij overtuigen, dat het absoluut
onmogelijk is de zaak aldus op te lossen, dat men den grond
tijdelijk uit handen geeft om dien over 50, 60 of 70 jaar weer
in eigendom bij de gemeente terug te brengen. Ik ben bang,
dat het nageslacht ons vrij dom zal vinden. Als de gemeente
zich gaat uitbreiden en zich in bloei gaat verheugen en
dientengevolge de waarde van den grond, evenals in andere
zich uitbreidende gemeenten, stijgt, zal men zich er over
verwonderen, dat in 1918 de Gemeenteraad niet heeft begrepen,
dat, waar men in de stad slechts zoo weinig grond bezat,
men zuinig moest zijn en dezen grond uit handen heeft
gegeven zonder te overwegen of de school niet op andere
wijze ware te stichten.
Ik zal afwachten, wat door U hierop geantwoord wordt. Dit
punt is voor mij evenwel een groot bezwaar om mijn stem
te geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer van Romburgh. M. d. V. Ik zie in, dat deze zaak
aanleiding zal geven tot eene langdurige discussie. Waar de
heer van der Lip heeft medegedeeld, dat er nog eene geheime
zitting zal worden gehouden, stel ik voor, dit punt van de
agenda af te voeren.
De heer Pera. Ik ben van de zelfde meening als de heer
van Romburgh, te meer omdat het wellicht wat moeilijk zal
zijn antwoord te geven op de vragen, die gesteld zijn geworden.
Daarom is het wenschelijk de behandeling van dit punt aan
te houden. Burgemeester en Wethouders zouden dan schrif
telijk antwoord kunnen geven op de gedane vragen. Burge
meester en Wethouders zijn dan in de gelegenheid de zaak
te overwegen en de redenen te motiveeren, waarom zij dit
voorstel hebben 'gedaan. De Raadsleden zullen de zaken beter
kunnen overzien. Het betreft een moeilijk geval. Ik heb ge
tracht een goed oordeel over dit voorstel te krijgen, maar
dit was niet zoo gemakkelijk. De wijze waarop de heer de
Lange zijne vragen heeft geformuleerd zijn van veel beteekenis
en het antwoord van Burgemeester en Wethouders kan met
het oog op de beslissing van den Raad van groote beteekenis
zijn. Ik stel derhalve voor de behandeling van dit punt aan
te houden en Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
de gedane vragen schriftelijk te beantwoorden.
De Voorzitter. Wat U daar zegt, is zeer aantrekkelijk,
maar de vraag is, of zonder tot eene beslissing te komen, het
niet wenschelijk zou zijn deze zaak te bespreken. Naar aan
leiding van het gesprokene zouden Burgemeester en Wethouders
hun antwoord kunnen geven. In eene volgende zitting zou
dit onderwerp dan weer aan de orde kunnen worden gesteld.
Ik weet niet in hoeverre de heer Hoogenboom, voorzitter van
het Genootschap zich hiermede zal kunnen vereenigen. Er zijn
reeds nieuwe gezichtspunten en er kunnen er nog bijkomen.
De beer Hoogenboom. M. d. V. Wanneer het niet bepaald
Uwe bedoeling is om naar aanleiding van de vragen van den
heer de Lange de discussie aan te houden, zou ik willen
verzoeken met de behandeling door te gaan en deze zaak af
te doen. Wenscht U evenwel, dat de vragen van den heer
de Lange in een praeadvies van Burgemeester en Wethouders
zullen worden beantwoord, dan zou ik willen voorstellen de
behandeling niet voort te zetten. De vraag is dus: Vindt U
de vragen van den heer de Lange van zoo overwegend belang,
dat zij thans niet beantwoord kunnen worden. Op eenige
punten zou ik den heer de Lange thans reeds kunnen in
lichten. Wanneer de discussie evenwel niet wordt voortgezet,
lijkt het mij onvruchtbaar dit antwoord thans te geven.
Daarom is het de vraag: wat wenscht U? Voort te gaan met
de behandeling of wilt U uitstel?
De Voorzitter. Het is Burgemeester en Wethouders te
doen de zaak zoo goed mogelijk tot een einde te brengen.
Burgemeester en Wethouders zouden het betreuren, wanneer
door eene minder goede voorbereiding het voorstel niet zou
worden aangenomen, maar meent men, dat het belang van
de zaak gebaat is de heer Hoogenboom kan dat het best
beoordeelen door met de discussie voort te gaan, dan is
daartegen absoluut geen bezwaar.
De heer de Lange. M. d. V. Ik kan mij zeer goed ver
eenigen met een voorstel tot uitstel van de behandeling van
deze zaak, maar, opdat dat voorstel een bepaalden tendenz
zal kunnen krijgen doordat, zooals gij zelf ook begeert, de
Raad zich op de eene of andere wijze uitspreekt.
De heer Sijtsma. Dat wil ik niet.
De heer de Lange. Ik wil er toch een poging toe doen.
Is het praematuur, dan kan het geen kwaad, is het niet
praematuur, dan hebben Burgemeester en Wethouders er een
vingerwijzing aan.
Ik zou een voorstel, in dezen geest willen doen:
»De behandeling van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, vervat in het Ingekomen Stuk no. 170 van
12 dezer, wordt uitgesteld tot een volgende vergadering en
Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd om in
middels te overwegen of het niet de voorkeur verdient dat
voorstel zoodanig te wijzigen, dat de grond, waarop het
nieuwe gebouw zal worden gesticht, niet wordt verkocht,
maar gedurende bijvoorbeeld 50 jaren aan het Genootschap
in erfpacht wordt gegeven tegen een jaarlijksche vergoeding
en onder andere met deze bepalingen dat na het eindigen
der erfpacht het gebouw onder te omschrijven voorwaarden
eigendom der gemeente wordt, en dat de erfpacht ook eindigt
(vóór het verstrijken der 50 jaren) zoodra het genootschap
aan het gebouw eene andere bestemming zou geven."
De heer van der Elst. M. d. V. Het valt niet te ontkennen,
dat wij slechts korten tijd hebben gehad om deze zaak na te
gaan. Wij hebben den gewonen termijn van eenige dagen
gehad om dit stuk te bestudeeren en om het zeer lijvig dossier,
dat wij in de Leeskamer vonden, door te werken. Ik vind dan
ook, dat het niet aangaat hier een beslissing te nemen en
tevens een uitspraak te doen over allerlei punten, welke de
heer de Lange wil beslissen, nadat hij daaromtrent een rede
heeft voorgelezen. Dat gaat absoluut niet op. Ik ben er voor
de behandeling van dit voorstel aan te houden en ik vind,
dat al die punten, welke de heer dé Lange heeft opgeschreven
en waarvan wij niet op de hoogte zijn, geen onderwerp van
debat kunnen uitmaken.
De Voorzitter. Het volgende voorstel is van den heer van
Romburgh ingekomen:
»De ondergeteekende stelt voor punt XXIII van de agenda
af te voeren."
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch iets op te merken
in verband met hetgeen de heer de Lange heeft voorgesteld.
Het komt mij absoluut overbodig, ja zelfs verkeerd voor, dat
de Raad nu al in eenig opzicht een beslissing neemt. De heer
de Lange heeft enkele vragen aan Burgemeester en Wethouders
gesteld, indien ik mij goed herinner, een vijftal. Tot die vragen
behoort ook deze, waarom de grond aan het Genootschap in
eigendom en niet in erfpacht gegeven zal worden. Nu is er,
dunkt mij, veel te zeggen voor aanhouding van dit voorstel
en dan zullen Burgemeester en Wethouders op de verschillende
vragen, welke gesteld zijn, een antwoord geven. Aan ons
College kan worden overgelaten of ditschriftelijk dan wel
mon-leling zal gebeuren. Wij kunnen dan de vragen overwegen
en den volgenden keer van antwoord dienen. Daarbij zal dan
ook de vraag aan de orde komen waaróm Burgemeester en
Wethouders niet voorstellen den grond in erfpacht te geven.
Waarom dient dan het voorstel of de motie die de beer de
Lange wil indienen Heb ik hem goed verstaan dan beoogt
hij hiermede aan Burgemeester en Wethouders bij de beant-