128 DONDERDAG 23 MEI 1918. bezig houden en dat ik dat alleen in uiterste instantie doe trouwens een Commissaris van politie dient er voor, die per soonlijke zaken te behandelen de noodige rechercheurs kan vinden bij de in dienst zijnde politie agenten en dan lijkt het mij onaangenaam om de in dienst zijnde personen uit te sluiten, maar wanneer het noodig is buiten het corps te zoeken, omdat de Commissaris daarin niet de noodige geschikte personen kan vinden, dan meen ik daartoe alle bevoegdheid te hebben. Er staat niet, dat ik 12 agenten 2e klasse moet aanstel len, maar wanneer uit de agenten le klasse het noodige aantal rechercheurs is te vinden, ligt het in den aard der zaak, dat 12 nieuwe agenten worden aangesteld en de meer bekwame uit de reeds aangestelden worden benoemd tot rechercheur. De heer Fokker meent, dat deze uitbreiding hoofdzakelijk voor den straatdienst is, maar dat is het geval niet. De ver keersdienst is hier niet zoo lastig, integendeel, als men een vergelijking maakt met den Haag, dan is die hier gemakke lijk. De toenemende baldadigheid zal meer rijwieldienst eischen en door de uitbreiding van den rij wieldienst zal men's nachts betere bewaking krijgen. Hier bestaat, al is het niet geheel doorgevoerd, het drie-ploegenstelsel, maar omdat men met de rechercheurs en de wielrijders meer kan schikken en voor die beide categorieën dat drie-ploegenstelsel niet behoeft te hebben, zou ik van die 12 aangevraagde agenten er zes voor den nacht dienst willen hebben, zoodat des nachts de dienst extra zal worden vermeerderd, in verband met de rooverijen, welke plaats hebben, ook aan gemeentegebouwen. Wij hadden het voornemen, om voor de gemeentegebouwen een afzonder lijken bewakingsdienst in te stellen. En toen leek het ons beter de geheele burgerij daarvan te doen profiteeren. Dit voorstel leek mij vooral hierom goed, omdat te zijner tijd het politiecorps zoo noodig weer kon worden ingekrompen, terwijl eene uitbreiding ook in gewonen tijd niet overbodig zou te achten zijn; komt toch de annexatie er door, dan hebben wij meer agenten noodig voor de buitenwijken. En waar er telkens agenten gepensionneerd worden, zou het getal langzamerhand weer tot het normale kunnen worden teruggebracht. Dit voorstel lijkt mij praktisch en zoo zuinig mogelijk te zijn. Ik zal evenwel gaarne gebruik maken van de wenken van den heer Fokker, zoodat wanneer er in het corps geen ge schikte krachten mochten aanwezig zijn voor de recherche of den nachtrijwieldienst, getracht zal wórden deze van buiten te krijgen. Het is hier geen baantjesverschafïerij, maar het gaat om de veiligheid van personen en goederen. Wanneer er evenwel in het corps goede krachten te vinden zijn, zou het niet billijk zijn van mij en den Commissaris om personen van buiten de gemeente te laten komen. De heer Fokker. M. d. V. Het was mijne bedoeling niet, Uw voorstel te bestrijden, maar slechts om een wenk te geven. Ik heb niet gezegd, dat men per se geen goede krachten in het corps zou aantreffen voor het doel, waarvoor U deze noodig hebt, maar ik heb er op gewezen, dat U door de toelichting tot het voorstel te veel zoudt gebonden zijn om die krachten te moeten nemen uit het corps zelf. Waar U zegt, dat dit niet het geval zal zijn, wil ik mij hierbij gaarne neerleggen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXIV. Praeadvies op het voorstel van de heeren van der Eist en Sijtsma tot vaststelling van eene verordening, houdende reglement voor de schoolvergaderingen aan de openbare lagere scholen te Leiden. (Zie Ing. St. No. 125). De Voorzitter. De voorstellers zullen hebben gezien, dat door Burgemeester en Wethouders enkele kleine amende menten op hun voorstel zijn ingediend. Evenals het geval is geweest bij de salarisregeling, hebben Burgemeester en Wethouders hun voorstel met enkele wijzi gingen overgenomen en als hun voorstel aan den Raad voor gelegd, omdat dit bij de beoordeeling gemakkelijker is dan wanneer telkens Burgemeester en Wethouders moeten zeggen, dat zij een amendement voorstellen op een of ander artikel. Deze wijze van doen moet derhalve niet worden opge vat als eene minder welwillende behandeling van hun voorstel. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van der Elst. M. d. V. Namens de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen wil ik iets zeggen over het zoo laat indienen van het verzoek van Burgemeester en Wethouders om een praeadvies op deze verordening uit te brengen. Het is laat ingekomen, zooals dit een tijd geleden ook het geval is geweest bij andere voorstellen, zoodat de commissie niet. den noodigen tijd heeft gehad om de verorde ning te bestudeeren. Blijkens het schriftelijk advies heeft de commissie geen bepaalde bezwaren tegen dit voorstel. Ik zou evenwel wenschen, dat voortaan het verzoek om praeadvies van de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen wat vroeger bij haar werd ingediend, opdat zij voldoenden tijd heeft om daarvoor bij elkander te komen en een dergelijk advies op te stellen. Wat de zaak zelve betreft, de heer Sijtsma en ik hebben met genoegen gezien, dat het nu zoover is, dat Burgemeester en Wethouders geen bezwaar meer hebben tegen dit voorstel, zij hebben het zelfs overgenomen. Trouwens, alle commissies en autoriteiten, die gehoord zijn, waren er voor. Achteraf is dat te verwonderen, omdat kort geleden nog allerlei bezwaren tegen een dergelijke regeling zijn ingebracht en in den Raad daarvoor geen meerderheid is te vinden geweest. Het doet mij genoegen, dat eindelijk de ongereglementeerde vergaderingen door gereglementeerde zullen worden vervangen. Burgemeester en Wethouders hebben enkele kleine bezwaren ondervangen, welke ook in het praeadvies zijn medegedeeld, en ik meen zelfs, dat zij een paar verbeteringen hebben aan gebracht. Mij althans komt het voor, dat het verbeteringen zijn, o. a. de wijziging aangebracht aan het slot van artikel 8, waardoor de bevoegdheden der schoolvergadering eenigszins zijn uitgebreid, en ook die aan het slot van artikel 11. Er zit eigenlijk in deze zaak maar één principieel punt, n.,. de vraag of de bevoegdheden van de schoolvergaderingen moeten beperkt zijn of niet. Zooals de zaak in artikel 8 geregeld is, zijn daar de onderwerpen genoemd, die de schoolvergaderingen zullen kunnen bespreken, terwijl andere onderwerpen zijn uitgesloten. Zooals bekend is, heeft de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers den wensch te kennen gegeven, dat de Haagsche regeling zou worden ge volgd en de bevoegdheid tot het houden van besprekingen niet zou worden beperkt. De voorstellers hebben gemeend zich te moeten houden aan de regeling, zooals die bijna overal elders bestaat en ook in artikel 8 van dit voorstel is neergelegd. Het is waar, er zijn allerlei onderwerpen, welke er buiten blijven, maar dat lijkt mij uit een practisch oog punt geen bezwaar. Bij het onderwerp »schoolverzuim" bij voorbeeld kan men allerlei dingen ter sprake brengen, welke daarmede in verwijderd verband staan, maar die, als de verhouding in de vergaderingen een aangename is, van zelf kunnen ter sprake komen, ook al is het verband wat ver wijderd. In ieder geval kunnen de onderwijzers, wanneer zij een bepaald punt willen ter sprake brengen, dat niet in artikel 8 is genoemd, een verzoek richten tot den Wethouder van onderwijs, tot de Plaatselijke Schoolcommissie of tot andere schoolautoriteiten om dat punt aanhangig te maken. Wordt dat toegestaan, dan komt zulk een punt van zelf in de schoolvergadering aan de orde. Ik meen dan ook, dat het feit, dat die onderwerpen in artikel 8 zijn genoemd en men daar niet buiten zal mogen gaan, in de practijk niet tot zoo groot bezwaar aanleiding zal geven. Het beste is, dat, wanneer deze verordening wordt aangenomen, wij de practijk afwachten en zien of het in de practijk goed gaat, of de onderwerpen belangstelling vinden, terwijl wij dan, als het noodig blijkt, de verordening kunnen wijzigen. Ik hoop, waar ik Burgemeester en Wethouders dank zeg voor de wijze, waarop zij deze zaak praeadviseeren, dat de Raad de verordening zal aannemen. De heer Aalberse. M. d. V. Ook ik zou gaarne over deze verordening wel iets in het algemeen willen zeggen. Het voorstel, zooals het thans vóór ons ligt, ziet er heel onschuldig uit, maar toch geloof ik, dat men zich zeer zou vergissen, wanneer men meende, dat het daarom werkelijk zoo onschuldig was als het er uitziet. Als men alleen reeds denkt aan het spreekwoord, dat het slechts de eerste stap is, die moeite kost, is het heel duidelijk met het oog op het perspectief, hetwelk hier wordt geopend, dat dit voorstel eenigermate misleidend is. Uit hetgeen de beide vorige sprekers zeiden, n.l. dat wij hiermede vast konden beginnen en later konden zien wat er verder van te maken zou zijn, blijkt onmiddellijk, dat deze regeling door de voorstellers slechts als een eerste stap wordt beschouwd. Ik geloof, dat verscheidenen in dezen Raad tegen dezen stap op zich zelf niet zoo groot bezwaar hebben, want, zooals deze zaak hier geregeld is, zal het wel marcheeren, maar wanneer wij zien het perspectief, dat in dit voorstel ligt, dan zullen er velen zijn, die aarzelen dezen eersten stap te doen. Men kan ten aanzien van deze zaak drieërlei standpunt innemen. Men kan hebben, om het staatsrechtelijk uit te drukken, het stelsel van de monarchale school, van de parlementaire school en van de republikeinsche school. Velen, die voor de schoolvergaderingen zijn, zijn eigenlijk voor het stelsel van de republikeinsche school. De schoolvergadering is dan een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 8