km lesuren eene vergoeding verleend per werkelijk gegeven lesuur ten bedrage van 2.voor zooveel betreft de afdeeling A en van 2.25 voor de afdeeling B. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding worden uitgekeerd. Art 10. De leeraren, die volgens art. 6 dezer verordening boven hunne bezoldiging per lesuur, een vaste wedde genieten, mogen zonder toestemming van den Gemeenteraad, geene bezoldigde betrekking aan andere, dan gemeente-instellingen in Leiden, aannemen. Art. 11. Aan de leeraren en leeraressen, wier bezoldiging bij deze verordening geregeld is, wordt met het einde van den cursus, waarin zij den leeftijd van 70, respectievelijk 65 jaar hebben bereikt, ontslag uit hunne betrekking verleend. Art II. Aan artikel 40 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: »De cursus wordt niet gehouden, wanneer zich naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders een te gering aantal deelnemers heeft aangemeld." Art. III. De artikelen 7 en volgende worden 12 en volgende. Art. IV. Aan de verordening wordt de navolgende overgangsbe paling toegevoegd Den leeraren en leeraressen, die op 1 Juli 1918 reeds den leeftijd van 70, respectievelijk 65 jaren hebben bereikt, wordt tegen 1 Mei 1919 ontslag verleend." Art. V. Deze verordening treedt in werking op 1 Juli 1918. b. de bezoldiging van de assistente bij het onderwijs in de handwerken aan de Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen, Mej. A. E. Driesens, met ingang van 1 Juli 1918 nader te bepalen op 350.'sjaars. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N4. 138. Leiden, 4 Juni 1918. Ingevolge de verordening van 28 Juli 1910 (Gem. Blad No. 7), regelende de heffing van schoolgeld aan de gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden bedraagt het schoolgeld voor leerlingen van de afdeeling B: a. voor hen, die de lessen voor de hoofdakte volgen f 5 'sjaars per leervak tot een maximum van f 35; b. voor hen, die de lessen in een van de talen of in de wiskunde volgen f 20 'sjaars per leervak; c. voor hen, die de lessen in de handwerken volgen f 12 'sjaars; d. voor hen, die de lessen in spraak vorming en zang volgen f 6 'sjaars. Voor leerlingen, in het bezit van de akte, bedoeld bij art. 11a der wet op het Lager Onderwijs, die aan een openbare of bijzondere lagere school in Leiden werkzaam zijn, wordt echter geen schoolgeld geheven Blijkens zijn schrijven van 20 Januari 1917 bleek bij den Minister van Binnenlandsche Zaken tegen deze schoolgeld regeling bezwaar te bestaan, aangezien van de leerlingen, die de lessen voor de hoofdakte volgden, verschillend lesgeld werd geheven. Indien ook in de toekomst op toekenning van Rijkssubsidie voor den hoofdaktecursus werd prijs gesteld, dan behoorde de verordening in dien zin te worden gewijzigd, dat overeenkomstig den eisch, vermeld in de toelichtingen op de subsidievoorwaarden, geen verschillend lesgeld werd geheven. Aangezien ons, ook na ingewonnen advies van den Directeur der Kweekschool en van de Plaatselijke Schoolcommissie, niet voldoende duidelijk was, in hoeverre de Minister artikel 8 wenscbte gewijzigd te zien. verzochten wij den Minister ons te dezer zake nader in te lichten. Na herhaalde correspondentie bleek, dat de door den Minister geopperde bedenking het onderscheid betrof, dat in de verordening gemaakt wordt tusschen cursisten, die in Leiden, en cursisten, die elders werkzaam zijn. Aan alle bezitters van de akte, bedoeld in artikel 11a der wet op het Lager Onderwijs zou daarom, ongeacht of zij al dan niet in Leiden werkzaam of woonachtig zijn, vrijstelling van betaling van lesgeld gegeven moeten worden, terwijl, indien eene dergelijke algemeene vrijstelling bezwaar mocht ontmoeten, van alle cursisten, zoowel bij het volgen van den volledigen cursus, als bij het volgen van slechts enkele vakken, een zelfde lesgeld zou behooren te worden geheven. In een overgangsmaatregel, waarbij bepaald werd, dat al de aan Leidsche scholen werk zaam zijnde cursisten, die thans de lessen aan de afdeeling B volgen, de krachtens artikel 8, 2e lid der vigeerende ver ordening verleende vrijstelling behielden tot het tijdstip, waarop zij den cursus geheel zouden hebben beëindigd, ver klaarde de Minister echter overeenkomstig onzen wensch te zullen berusten. De Plaatselijke Schoolcommissie geeft, nu de Minister de toekenning van Rijkssubsidie in de toekomst af hankelijk stelt van wijziging in de schoolgéldheffing, overeenkomstig het advies van den Directeur, in overweging het lesgeld voor hen, die alle lessen voor de hoofdakte volgen, te bepalen op ƒ24. 'sjaars. Ons College evenwel acht -dit bedrag, ondanks de bovenvermelde overgangsbepaling voor de tegenwoordige leer lingen, in het bezit van de akte, bedoeld bij artikel 11a der wet op het Lager Onderwijs en werkzaam aan een openbare of bijzondere school in Leiden, eensdeels wel wat hoog, aan gezien de aan een Leidsche school werkzame cursisten tot nog toe in het geheel geen lesgeld betaalden. Anderdeels zien wij niet in, waarom aan de overige deelnemers aan den volledigen cursus, die thans 35 'sjaars betalen, in den vervolge een geringer lesgeld in rekening zou moeten worden gebracht. Billijker lijkt het ons derhalve, om het lesgeld voor hen, die in het bezit zijn van de meergenoemde akte en die werkzaam zijn aan een openbare of bijzondere lagere school, hetzij te Leiden, hetzij elders, te bepalen op a gedeelte van het voor de overige deelnemers op 36 'sjaars vast te stellen schoolgeld. Voor hen, die slechts enkele lessen voor de hoofdakte volgen, alsmede voor hen, die de lessen in een van de talen, in de wiskunde, in de handwerken of in spraak vorming en zang volgen, ware het schoolgeld, overeenkomstig het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie, voortaan per lesuur, in plaats van per leervak te bepalen. Ook het bedrag der Rijkssubsidie is niet afhankelijk van het aantal leervakken, doch van het aantal lesuren. Verder zou ook aan de hierbedoelde personen, voorzoover zij in het bezit van de lager onderwijsakte en aan een open bare ot bijzondere lagere school, hetzij te Leiden, hetzij elders, werkzaam zijn, kunnen worden toegestaan met de betaling van i gedeelte van het voor de overigen vastgestelde lesgeld te volstaan. Met eene kleine afwijking van het voorstel der Plaatselijke Schoolcommissie, welke met het door ons voor gestelde systeem van heffing verband houdt, zou dan het ongereduceerde schoolgeld voor hen, die enkele lessen voor de hoofdakte volgen op ƒ6 'sjaars per wekelijksch lesuur tot een maximum van 36 per jaar kunnen worden bepaald en voor hen, die de lessen volgen in een der talen of in wiskunde op ƒ12 'sjaars per wekelijksch lesuur, terwijl ten slotte voor het volgen der lessen in de handwerken en in spraakvorming en zang resp. 6 en 3 'sjaars per wekelijksch lesuur in rekening gebracht zou kunnen worden. Aangezien het aantal uren per week voor de talen, de wiskunde en de handwerken 2 bedraagt (de lessen uitsluitend in spraakvorming en zang worden op het oogenblik door niemand gevolgd), is het nieuw voorgestelde ongereduceerde lesgeld derhalve gelijk of nage noeg gelijk aan het thans geldende. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vaststelling van 'de navolgende ver ordening over te gaan: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 28 Juli 1910 (Gem. Blad No. 7), regelende de heffing van schoolgeld aan de gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden. Art. 1. Artikel 8 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt »Het schoolgeld voor leerlingen van de afdeeling B bedraagt a. voor hen, die alle lessen voor de hoofdakte volgen 36 's jaars, doch voor hen, die in het bezit zijn van de akte bedoeld bij art. 11a der wet op het Lager Onderwijs en aan eene openbare of bijzondere lagere school, hetzij te Leiden, hetzij elders, werkzaam zijn, ƒ12 per jaar. b. 1°. voor hen, die enkele lessen voor de hoofdakte volgen f 6 'sjaars per wekelijksch lesuur, tot een maximum van 36 per jaar. -• 2°. voor hen, die de lessen volgen in een der talen of in wiskunde 12 'sjaars per wekelijksch lesuur in de handwerken ƒ6 'sjaars per wekelijksch lesuur; in syraakvorminq en zang ƒ3 'sjaars per wekelijksch lesuur. Voor hen, die in het bezit zijn van de akte bedoeld bij art. 11a der wet op het Lager Onderwijs en aan eene open bare of bijzondere lagere school, hetzij te Leiden, hetzij elders, werkzaam zijn, bedraagt het schoolgeld sub b genoemd een derde gedeelte van de onder 1°. en 2°. genoemde bedragen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 3