120
DONDERDAG 2 MË1 1018.
deze niet bevoegd is, ik herhaal het, op Uw gezag neem ik
dit aan, zou ik thans de zaak willen afdoen en voor het voor
stel vari Burgemeester en Wethouders willen stemmen. Stond
het aan de competentie van den Raad, -dan had ik gewenscht,
dat de zaak in handen van den Raad ware gebleven. En ik
herhaal, het zou niet zooveel dagen schelen of Burgemeester
en Wethouders het reglement zeiven maakten dan wel het in
den Raad ter afdoening brachten.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik geloof, dat er tusschen de
heeren Fokker en Sijtsma en U wel eenig misverstand be
staat over de portée van de zaak. Wij moeten, dunkt mij,
tweeërlei onderscheiden dat is eigenlijk niet voldoende
gebeurd de instelling van een Burgerlijk Armbestuur en
datgene wat Burgemeester en Wethouders op dit oogenblik
voorstellen. Wanneer het betrof de instelling van een Burger
lijk Armbestuur, dan hadden de heeren volkomen gelijk, dan
zou de Raad dat in een verordening moeten regelen. Wij
zouden dan den tijd moeten hebben, om behoorlijk na te
gaan hoe wij dat zouden regelen. Maar wat Burgemeester
en Wethouders voorstellen is eigenlijk geheel iets anders,
liet is eigenlijk de instelling van een commissie van
bijstand voor Burgemeester en Wethouders en heeft de
strekking om de taak, welke op dit oogenblik uitsluitend
door Burgemeester en Wethouders wordt verricht met
behulp van een zeer verdienstelijk ambtenaar op dit gebied,
tijdelijk aan een commissie over te dragen.
Nu is het perspectief daarbij geopend, dat, wanneer die
tijdelijke werking eenigen tijd heeft geduurd, voldoende erva
ring zal zijn verkregen om te komen met voorstellen tot in
voering van een officieel burgerlijk Armbestuur. Als wij de
zaak zoo bekijken, geloof ik, dat er werkelijk eeriigszins een
ander licht op valt. En dan wil ik wel zeggen, dat mijn per
soonlijke indruk van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders van den aanvang af gunstig is geweest. Zelfs wan
neer niet naar aanleiding van het schrijven van het Steuncomité
de zaak Zeer acuut was geweest en met haast had moeten
worden behandeld, zou ik dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders zeer hebben toegejuicht. Ik had het veel ver
standiger gevonden, dat Burgemeester en Wethouders bij
wijze van overgang met een dergelijke commissie waren be
gonnen, die, zonder dat er te veel gereglementeerd is, eenige
practische ervaring kan krijgen, dan dat zij dadelijk met
breed uitgewerkte voorstellen waren gekomen om een Bur
gerlijk Armbestuur in te voeren.
Als wij de zaak zoo bekijken, geloof ik, dat het misverstand,
dat bij de heeren bestaat, wel kan worden uit den weg
geruimd. Ik vind het veel beter, dat men een dergelijke zaak,
die later moet worden gereglementeerd, eerst op een minder
iormeele wijze begint, dat dus hetgeen nu door Burgemeester
en Wethouders met behulp van een ambtenaar gebeurt, wordt
opgedragen aan een commissie, die onder leiding van Burge
meester en Wethouders werkt, en dat eerst daarna, nadat de
noodige ervaring zal zijn opgedaan, men komt met meer
uitgewerkte voorstellen, welke de zaak definitief regelen.
Ik zou ten slotte nog iets in het algemeen over dit voorstel
willen zeggen. Ik geloof, dat de toestand van dien aard is
geworden, dat de instelling van een Burgerlijk Armbestuur
noodig is geworden, maar ik voeg er bij, dat ik dit betreur.
Zooals het vroeger was, dat de kerkelijke en de particuliere
armenzorg deze geheele zaak in handen had, leek mij een
ideaal toestand. Ik heb er mij steeds over verheugd, dat de
armenzorg zoo was, dat wij geen Burgerlijk Armbestuur noodig
hadden. De toestand is evenwel geleidelijk veranderd, zoodat
op het oogenblik een Burgerlijk Armbestuur noodig is ge
worden. Ik wil evenwel den wensch uitspreken, dat het van
het begin af aan de bedoeling zal zijn dat de kerkelijke en
de particuliere armenzorg het ideaal zal blijven, wat ook is
in den geest van de Armenwet. Want ook daar komt de
burgerlijke armenzorg eerst in de tweede plaats. Armenzorg
is iets heel moois, wanneer deze uitgaat van de christelijke
liefdadigheid. Wanneer echter de overheid een gereglemen
teerd Armbestuur gaat instellen, zal dit noodwendig een geheel
ander karakter dragen. De werkzaamheid moet derhalve slechts
eene aanvullende zijn. Dien wensch wil ik hier uitspreken,
al wil ik wel, nu dit noodig blijkt, medewerken tot de instel
ling van een Burgerlijk Armbestuur.
De heer Pera. M. de V. Met een enkel woord wil ik mijn
indruk van dit voorstel weergeven. Ik heb dit voorstel be
schouwd als een gevolg van de bijzondere tijdsomstandigheden.
Een deel van het werk hier te doen is, naar ik meen te
weten, een overblijfsel van de zaak, die vroeger van gemeente
wege behartigd is geworden door eene commissie, die is
opgeheven.
Het gevolg van dit voorstel zal wel zijn de instelling van
een Burgerlijk Ai mbestuur. Waar echter de bijzondere omstan
digheden tot dit voorstel hebben geleid, daar is er op het
oogenblik geen reden ons de geheele organisatie thans voor
oogen te stellen. Dat is iets van later zorg. Ik meen, dat wij
op deze wijze eene uitnemende voorbereiding hebben voor
eene latere regeling.
De heer Zwiers. M. d. V. Gaarne wil ik medegaan met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders en ook met de
plannen voor de toekomst, maar ik wil niet uit het feit, dat
iedereen zwijgt, geacht worden geheel in te stemmen met de
woorden door de heeren Mulder en Aalberse gesproken, die
het ideaal van armenzorg anders zien dan ik. Verder wensch
ik over dit voorstel niets te zeggen. Ik wilde slechts doen
uitkomen, dat de woorden van beide genoemde sprekers niet
weergeven het gevoelen van den Raad.
De Voorzitter. Nog slechts een enkel woord. Ik ben wat
ontstemd geweest, dat wil ik eerlijk bekennen. Het betreft
hier een voorstel, dat ik zelf wegens den onhoudbaren toestand
heb beraamd.
Nu heb ik veel moeilijke zaken te regelen en wanneer
ik dan een voorstel gereed heb waarvan ik denk, dat wij
het noodig hebben, en ik stuit dan op een oppositie als dezen
avond, dan vind ik dat minder aangenaam. Vooral geldt dat
voor een poging tot uitstel. Dat men iets afstemt, daar heb
ik niets tegen, maar ik heb een alkeer van uitstellen. Iets
moet gebeuren of niet gebeuren. Misschien heb ik mij door
mijn temperament eenigszins tot scherpe uitdrukkingen
laten verleiden, maar juist de zorg voor de mindergegoedeu
in de maatschappij ligt mij na aan het hart. Nu leek
mij werkelijk, de brief van het Steuncomité heeft ter
inzage gelegen dat dit de eenige oplossing was en nu
kwam de heer Fokker, een braaf man, met wien ik goed
bevriend ben en wien ik dat niet kwalijk zal nemen, met
bezwaren. Ik moet echter eerlijk zeggen: ik hoef eigenlijk
geen voorstel te doen om ons College te machtigen om in
afwachting van de invoering van een definitieve organisatie
van het Burgerlijk Armbestuur een commissie voor armen
verzorging in te stellen, want volgens de Armenwet berust
de zorg op dit gebied bij Burgemeester en Wethouders, maar
uit beleefdheid heb ik er den Raad in willen kennen. De
eenige kwestie is echter, dat wij hulppersoneel noodig hebben,
eri nu wilde ik den Raad perspectief geven waar wij heen
wilden gaan. Ons College heeft de bevoegdheid de organisatie
en den werkkring van zulk een commissie zelf te regelen en
het is absoluut overbodig daarin den Raad te kenner), want
aan dezen heeft de wet de legeling niet opgedragen. Dat doet er
echter riiet toe. Wordt ons College uitgenoodigd vóór 1920
een voorstel tot definitieve regeling van deze zaak in te dienen
dit is een sententia declaratoria dan zullen wij met iets voor
den dag komen. De gemeentelijke armenzorg zal meer kosten,
omdat wij daarvoor eenige lokalen moeten beschikbaar stellen
en eenige hulpambtenaren noodig hebben.
De geheele kwestie komt dus hierop neer, of de Raad mij
een grooter crediet wil toestaan om de armzorg beter in te
richten. Dat ik deze zaak in den Raad heb gebracht, is een
kwestie van beleefdheid geweest.
Toen ik in het begin van de vergadering kwam met het
voorstel betreffende het telen van bruine boonen, is iedereen mij
bijgevallen en heeft men gezegd, dat dat flink was. Thans
echter krijg ik allerlei wenschen en bezwaren te hooreti.
Zooals ik gezegd heb, ik kan werkelijk niet ten tweede male
met dit voorstel komen. Wordt het verworpen of de behandeling
uitgesteld, dan moet ik eenvoudig een paar ambtenaren meer
voor dit werk nemen. Ik ben het geheel met den heer Aalberse
eens Het is dan ook mijne bedoeling geweest deze zaak in
deze moeilijke tijden beter te regelen dan tot nog toe het
geval is geweest. Hoe voortreffelijk de heer Brakel ook werkt,
het is voor ons onmogelijk om hiermede op deze wijze voort
te gaan. Dit wilde ik regelen en hiertegen wordt oppositie
gevoerd, wat ik in het geheel niet begrijp. Wanneer men nog
eenige uren had gesproken over het uitbreidingsplan, had ik
het kunnen verstaan, maar dat men, waar ik uit behoefte
aan zorg voor de armen dit voorstel doe, hiertegen zooveel
bezwaar heeft, dat is mij onverklaarbaar.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik trek mijn voorstel tot uit
stel in.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
praeadvies besloten.
Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergade
ring gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.