DONDERDAG 2 MEI 1918.
119
XXX. Voorstel in zake de instelling van een commissie voor
armverzorging, in afwachting van de definitieve organisatie
van het Burgerlijk Armbestuur.
(Zie Ing. St. No. 112).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. Ik wil beginnen mijn dank
uit te spreken, dat ons dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders heeft bereikt, want hierdoor zal er binnenkort
een Burgerlijk Armbestuur te Leiden komen.
Een Burgerlijk Armbestuur is zeer zeker gewenscht, alhoe
wel het niet is de ideale armverzorging. De ideale armverzor
ging toch is eene zaak van christelijke liefdadigheid en be
hoort tot de Kerk. In Leiden verkeeren wij evenwel in een
bijzonderen toestand. Een groot gedeelte van de behoeftige
bevolking behoort nagenoeg niet of in 't geheel niet tot een
of ander kerkgenootschap. Dit gedeelte, dat in de laatste jaren
een groote omvang heeft verkregen, ontvangt vanwege de
gemeente onderstand. Waar hierbij in hoofdzaak wordt afge
gaan op het advies van een ambtenaar, die met werk is
overladen, daar is het gewenscht, dat er eene goede organi
satie tot stand komt. Het verheugt mij dan ook, dat Burge
meester en Wethouders met dit voorstel zijn gekomen en ik
hoop, dat de Raad zich er mede zal kunnen vereenigen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik juich het toe, dat men tot
de instelling van een burgerlijk Armbestuur wil komen, de
vorm evenwel, waarin Burgemeester en Wethouders tijdelijk
in deze zaak willen voorzien, heeft niet mijne algemeene
sympathie.
De Voorzitter. Wat bedoelt U met algemeene sympathie
De heer Fokker. Ik bedoel er mede, dat ik mij niet geheel
en al kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Beter ware het m i. geweest, wanneer Burge
meester en Wethouders den Raad hadden medegedeeld, dat
zij voornemens waren een voorstel aan den Raad voor te leg
gen, inhoudend een reglement voor het College, dat tijdelijk
met deze werkzaamheid zal worden belast, of nog beter, dat
zij zulk een voorstel hier reeds heden hadden gedaan en dat
in dit besluit zou zijn of worden neergelegd een artikel, waarbij
werd bepaald, dat vóór het jaar 1920 door den Raad een
definitieve maatregel behoort te worden genomen. Per slot
van rekening zal, wordt het nu aanhangige voorstel aange
nomen, de Raad straks een mededeeling krijgen, dat de hee-
ren benoemd zijn, dat de heeren dit of dat tot taak hebben
en dat het zooveel zal kosten. Dat zou dan een mededeeling
zijn zonder meer, waarmede de Raad genoegen zou hebben
te nemen. Waarom kan het niet in dezen vorm worden ge
daan, dat aan den Raad ter goedkeuring een reglement wordt
voorgelegd, zoodat de Raad zelf de zeggenschap heeft. Nu
geeft de Raad alles uit handen. Het eenige wat er niet bij is,
is een nieuwe post op de begrooting, waarbij gelden worden
uitgetrokken voor het aan te stellen personeel. Maar daar
moeten wij toch aan gelooven wanneer wij nu Burgemeester
en Wethouders hun gang laten gaan!
Ik vraag: waarom moet de Raad dat geheel uit handen
geven; waarom kunnen Burgemeester en Wethouders niet
komen met een voorstel, dat dan door den Raad kan worden
bekeken en aangenomen'? Burgemeester en Wethouders zul
len misscbien zeggen, dat dit tijd zou kosten, maar kost het
meer tijd om een voorstel voor den Raad te maken dan om
een besluit te nemen, dat Burgemeester en Wethouders
zelve uitvoeren? Het kan misschien enkele dagen schelen.
Wanneer Burgemeester en Wethouders deze zaak zoo spoe
dig willen behandelen, zullen zij toch onverwijld zelve een
reglement maken. Gesteld, dat dit praeadvies niet wordt aan
genomen, op de door mij aangevoerde gronden, dan maken
Burgemeester en Wethouders een uitgewerkt voorstel, dat
zij zonder dralen bij den Raad indienen en dat dan met den
meesten spoed door den Raad wordt afgedaan. Dat lijkt mij
de meest aangewezen weg.
De heer Sijtsma. JVL d. VA Ik wil op dit oogenblik niet op
de zaak zelve ingaan. Wij hebben dit voorstel heel laat ont
vangen het is nu ook weer laat en nu heeft een van de
sprekers de zaak al principieel behandeld. Bovendien heeft de
heer Fokker bezwaren te^en dit voorstel aangevoerd. Er zijn
tegen dit voorstel werkelijk bezwaren in te brengen en waar
het bijzonder laat is ingediend, zoodat wij geen tijd hebben
gehad om het goed te bestudeeren, acht ik het beter, dat wij
op dit late uur de behandeling van deze zaak tot de volgende
vergadering "uitstellen, te meer waar zooeven bij de 'behan
deling van een nog gewichtiger onderwerp de ernst reeds
ontbrak en wij er den ernst niet meer in krijgen. Ik doe bij
deze daartoe het voorstel en ik hoop, dat dit zal worden
aangenomen. Wij kunnen er een frissébe vergadering voor
nemen. Vinden Burgemeester en Wethouders in hetgeen de
heer Fokker heeft gezegd aanleiding dit voorstel te wijzigen,
mij ook goed, ofschoon ik het zoo ook wel behandelen wil.
Ik heb echter geen lust meer het op dit late uur in behan
deling te nemen, want anders nemen wij het weer aan zon
der dat het voor en tegen is besproken.
De heer Knappert. M. d. V. Ik wensch het voorstel van
den heer Sijtsma te ondersteunen. Wij missen hier thans een
lid van den Raad, dat op dit gebied mag gehoord worden,
n.l. den heer Briët. Als wij de behandeling van dit punt aan
houden, hebben wij kans hem den volgenden keer in ons
midden te zien, zoodat hij dan aan de discussies kan deel
nemen.
De Voorzitter. In de eerste plaats moet ik opmerken, dat
de heer Fokker zich absoluut vergist, want volgens de Armen
wet moeten Burgemeester en Wethouders deze zaak in elkander
zetteu en is het eigenlijk geen zaak van den Raad. De heeren
hebben den brief van het Steuncomité gelezen en daaruit
kunnen zien, hoe urgent de zaak is. Het gaat hier niet als
met het dempen van de Zuiderzee, dat men het drie jaren
later kan doen. Hiermede zijn de belangen van de armen van
Leiden betrokken. De heeren willen hierover lang discussieeren,
maar het is hier een kwestie van zaken doen. Ik moet de heeren
waarschuwen dat ik niet van plan ben met dit voorstel weer
te komen. Dit voorstel is op mijn initiatief, door mijn persoon
lijke bemoeiing hier in den Raad gekomen, om een eind te
maken aan den in dezen onhoudbaren toestand.
En nu komt men hier weer met allerlei ongegronde be
zwaren. De heer Fokker vergeet, dat in dit opzicht Burge
meester en Wethouders alléén competent zijn en dat zij alleen
uit beleefdheid tegenover den Raad het voorstel in deze ver
gadering gebracht hebben. Nu wil de heer Knappert eerst het
oordeel van den heer Briët over dit voorstel vernemen. De
heer Briët heeft mij gezegd: als er één voorstel is, dat naar
mijn zin is, dan is het wel dit. Het geldt hier een zeer voor-
loopig plan, waarvan ieder weldenkend mensch zal moeten
zeggen, dat het goed in elkander zit. Ik begrijp dan ook niet,
dat hiertegen oppositie wordt gevoerd. Wil men dit punt
uitstellen, best, maar dan is van mij geen voorstel meer te
verwachten. Tot heden heb ik deze zaak dikwijls persoonlijk
met een ambtenaar voorbereid, terwijl ik er heusch den tijd
niet meer voor heb. Deze zaak eischt dringend verbetering.
Willen de heeren die niet, ik wil er de verantwoordelijkheid
niet van dragen.
De heer Sijtsma. M. d. V. In de sectievergaderingen is
over dit onderwerp dikwijls gesproken. Er zijn op- en aan
merkingen gemaakt en er is aangedrongen op de instelling
van een Burgerlijk Armbestuur. Indertijd heeft U zelf gezegd,
dat de ambtenaar met dit werk belast, dit werk uitstekend
verrichtte en nu vindt U de gemaakte bezwaren zoo zwaar
wichtig, dat deze zaak zelfs geen uitstel van veertien dagen kan
dragen. Dit voorstel is ter elfder ure ter tafel gebracht en
mijns inziens is er toch niet zooveel periculum in mora, dat
de behandeling niet een veertien dagen zou kunnen wachten.
De Voorzitter. Ik acht dit hoogst verkeerd. Ik kan mij niet
voorstellen, dat men tegen de aanneming van dit voorstel
zooveel bezwaar heeft.
De heer Fokker. Het spijt mij, dat mijne opmerking in
zoo hevige mate Uw toorn heeft opgewekt en dat U gemeend
heeft, zich op zulk eene scherpe wijze, die wij in deze ver
gadering en allerminst van U gewoon zijn, te mogen uiten.
Ik betreur dit ten zeerste en wil noch mag een woord van
protest achterwege laten. Mijne opmerking betrof evenwel
niet de zaak zelve, ik heb slechts gezegd, dat ik den vorm
niet den meest gelukkigen vond. Is het de meest gelukkige
vorm, dat Burgemeester en Wethouders aan den Raad zul
len mededeelen wat zij hebben gedaan Is het niet verkies
lijker, dat Burgemeester en Wethouders een behoorlijk gefor
muleerd voorstel doen en dat de Raad dit aanneemt? Is het
niet beter, en meer in de lijn der Gemeentewet, dat de Raad
het reglement vaststelt, niet Burgemeester en Wethouders?
Ik wil U dadelijk zeggen, dat ik er de Armenwet niet op
nagekeken heb, ik zag hier geen kwestie in. Maar als U zegt,
dat deze zaak niet behoort tot de bevoegdheden van den
Raad, maar tot die van Burgemeester en Wethouders, en
dat de Raad niet het recht heeft dat reglement vast te stel
len, dan neem ik dat aan en dan neem ik de desbetreffende
opmerking terug. Maar als ik een dergelijk klein foutje heb
gemaakt, begrijp ik niet, ik herhaal het, dat dit zoozeer Uw
toorn moet opwekken.
Ik kan den heer Sijtsma niet toegeven, dat er geen peri
culum in mora zou zijn. Ik ben met U van meening, dat
deze zaak dringend 'herziening behoeft, en als de Raad in