DONDERDAG 2 MEI 1918.
117
half ei dan een leege dop te krijgen. Nu hebben de heeren
verder uit de stukken gezien hoe het verloop van de zaak
geweest is. Persoonlijk ben ik ik durf dat gerust zeggen
niet tevreden, maar toch zou ik den heeren willen aanraden
om de conclusies, welke aan het slot van dit voorstel van
Burgemeester en Wethouders staan, aan te nemen, want
werkelijk, als wij nu weer tegen verschillende dingen be
zwaar gaan maken, kan daarvan alleen het gevolg zijn dat
de zaak vertraagd wordt. Zonder eenigen twijfel kan de thans
getroffen regeling niet in ieder opzicht bevredigend genoemd
worden. Als wij een grens getrokken zien langs het
Moordenaarslaantje, dan is1 dat verkeerd, maar nemen wij
dit voorstel niet aan, dan krijgen wij weer allerlei pourpar
lers en langdurige onderhandelingen, die het begin van een
goeden toestand uitstellen.
De heer Wilmer. M. d. V. 't Zij mij vergund te beginnen
met een woord van gelukwensch en waardeering aan Burge
meester en Wethouders, in het bijzonder aan den Burge
meester.
Een woord van gelukwensch, omdat het annexatie-ontwerp,
hetwelk hier voor ons ligt, de vervulling is zij 't dan
ook niet de volkomen-bevredigende vervulling van lang
gekoesterde wenschen.
Een woord van waardeering, omdat door Burgemeester en
Wethouders, en ik meen te mogen zeggen: in het bijzonder
door den Burgemeester, met alle kracht er naar gestreefd is,
om te erlangen een grensuitbreiding voor Leiden, wat door
Burgemeester en Wethouders geacht wordt te zijn een
belang, ja, een domineerend belang voor de gemeente. Met
dezelfde energie, waarmede de Burgemeester alle gemeente
belangen behartigt, heeft hij ook dit z.i. overheerschend
gemeentebelang voorgestaan.
Onze wet geeft, helaas, het initiatief voor gemeentelijke
grenswijzigingen aan Gedeputeerde Staten, niet aan de ge
meenten, hoewel deze toch de eerste belanghebbenden zijn.
Haar behoorde de bevoegdheid toe te komen, zich met
bepaalde voorstellen tot Gedeputeerde Staten te wenden, met
het recht, daarover een beslissing te verkrijgen. Zoo is het
ook alom in het buitenland.
Over het voorstel van Gedeputeerde Staten wordt het oor
deel gevraagd van den Raad en van de Commissie ad hoe,
bedoeld in art. 131 der Gemeentewet, maar uit de verdere
behandeling van het voorstel zijn de gemeentebesturen, toch
de eerste belanghebbende, geheel buitengesloten. Van het
geen tusschen Regeering en Gedeputeerde Staten wordt ver
handeld, weten zij niet meer, dan men haar wil mededeelen;
de Regeering dient ten slotte bij de Kamer in een voorstel,
»naar eigen goeddunken", dat vaak, een heel anderen inhoud
heeft, dan het ontwerp, waarover de Gemeenteraden en de
bijzondere commissies hadden geadviseerd.
Toch komt het mij gewenscht voor, dat in dezen Raad
duidelijk en klaar worde uitgesproken, hoe men over het
voorgelegde annexatie-ontwerp denkt, wat men er goeds en
wat men er verkeerds in ziet, in hoeverre en op welke
gronden men een grenswijziging verlangt.
Wanneer men aan Leidsche ingezetenen vraagt, waarom
zij zijn voorstanders van een annexatie, liefst een zoo groot
mogelijke annexatie, dan krijgt men over het algemeen de
volgende redeneering te hooren
Aan den rand van de gemeente Leiden hebben zich zeer
vele personen gevestigd, die genieten van alle lusten, welke
Leiden biedt, en niet meedragen de lasten. En daarom is
het voor Leiden gewenscht het grondgebied, waarop bedoelde
personen wonen, te annexeeren.
't Kan niet anders, dan verwondering baren, op zulk een
onlogische wijze te hooren redeneeren.
Verondersteld, dat de praemisse van deze redeneering vol
komen- juist is, dat n.l. aan den rand van Leiden zich zeer
vele personen hebben gevestigd die genieten van alle lusten,
welke Leiden biedt, en niet meedragen de lasten, dan zou
men hieruit höögstens moge besluiten, dat het billijk is,
wanneer Leiden dat grondgebied annexeert, maar nog niet,
dat het gewenscht is, dat te doen, dat het in alle opzichten
goed, voordeelig is voor Leiden.
Uit financieel oogpunt ik beschouw hier de kwestie
alleen nog maar van de direct-financieele zijde zal het
iederen Leidenaar, die zich niet laat leiden door de jalouzie
een slechte raadgeefster! onverschillig zijn, of de nu
Leiden omringende bewoners, niet slechts de lusten, maar
ook de lasten van Leiden met hem zullen gaan deelen, als
daardoor die lasten voor hem niet lichter zullen worden. Ja,
hij zal zelf, althans uit louter financiëel oogpunt beschouwd,
een tegenstander van annexatie zijn, zoo, wanneer vele de
financiëele lasten met hem zullen gaan meedragen, deze
ook voor hem zwaarder zullen worden.
En nu beweren velen, dat na de annexatie de uitgaven van
Leiden een grootere vermeerdering zullen ondergaan, dan
de inkomsten, dat m. a. w. het percentage van den hoofde-
lijken omslag zal stijgen. Deze bewering waar maken, kan
niemand.
Zij steunt op een beschouwing der toekomst; op de ver
meerdering der uitgaven voor politie, gezondheidsdienst,
verlichting, bestrating, uitbreiding ambtenarencorps, verhoo
ging der salarissen, enz.
Ik vrees moge de toekomst mij in het ongelijk stellen
dat de bedoelde bewering helaas niet aan pessimisme lijdt.
Degenen, die aldus beweren, kunnen zich beroepen op de
uitspraken van een tweetal Leidsche bladen, de «Meiboom"
en het »Leidsch Dagblad".
De Voorzitter. Dat is nog geen bewijs.
De heer Wilmer. Ik noem de uitspraken dezer bladen
geen bewijs; alleen onderstreepen zij een op waarschijnlijk-
heidsgronden gevestigde meening.
Maar ik zal mij bekorten. Er is voor het belangrijke
onderwerp, dat nu aan de orde is, weinig belangstelling,
zooals uit de stemming, welke er vanavond heerscht, blijkt.
Genoeg over de financiëele zijde van het vraagstuk, waar
omtrent in en buiten Leiden allerdwaaste voorstellingen
heerschen.
Er zijn andere redenen, welke een annexatie inderdaad
wenschelijk maken.
En daarvan noemen wij: de wenschelijkheid voor Leiden
om meer grondbezit te hebben, onmiddellijk noodig voor
woningbouw, later wellicht noodig voor fabrieken, kazerne,
lompenbergplaatsen, baggerstalen, enz.
Deze reden voor annexatie erken ik volkomen en ook om
deze reden acht ik annexatie voor Leiden zeer gewenscht.
Ik wensch ten slotte te onderstreepen de meening van
Burgemeester en Wethouders, dat de geldelijke vergoedingen
aan de buitengemeenten uit te keeren, te hoog, veel te
hoog zijn.
't Wil mij echter voorkomen, dat wij beter aan Gedepu
teerde Staten kunnen verzoeken een billijker vergoeding vast
te stellen, dan in het geheel geen vergoeding. Dat laatste
zal toch niet geschieden.
Meer wilde ik nog zeggen omtrent de annexatieplannen,
maar ik zal eindigen en dan met den wensch, dat aan het
hoofd van het door annexatie uitgebreide Leiden nog lange
moge staan de energieke bestuurder van heden.
De heer Fokker. M. d. V. Wanneer ik over dit onder
werp nog iets wil zeggen, dan begin ik met te verklaren,
dat ik het betreur, dat dit gewichtig onderwerp aan het
einde van een avondzitting moet worden behandeld. Ik
geloof, dat wij aan dit ontwerp meer eer moesten bewijzen
en het in een volgende middagzitting behandelen, maar nu
het eenmaal aan de orde is, moet ik er toch een enkel woord
over zeggen.
In de eerste plaats wil ik den heer Wilmer volgen en
Burgemeester en Wethouders danken voor den arbeid, wel
ken zij aan deze zaak hebben besteed. Ik ben overtuigd,
Mijnheer de Voorzitter, dat het geheele College en Dage
lij ksch Bestuur over deze zaak denkt als U, met U het
jammer vindt, dat na allen arbeid, werk en onderhandelingen
tenslotte zoo weinig zal worden bereikt. Uw onderstelling,
dat verschillende leden in deze vergadering slechts tendeele
bevredigd zouden zijn door het resultaat, dat ons is voor
gelegd, is juist, ja, ik meen zelfs, dat eigenlijk niemand geen
enkel lid van deze Vergadering door dit ontwerp bevredigd
is. Ik ben voorts van oordeel, dat Burgemeester en Wethou
ders bij de conclusies, welke zij aan het slot van hun prae-
advies hebben opgenomen, eigenlijk niet in genoegzaam
sterke bewoordingen hebben uitgedrukt, dat deze annexatie
door het gemeentebestuur van Leiden alleen zal kunnen
worden aanvaard op afbetaling en dat wij dit nog slechts
een eerste schrede vinden op een weg waarop men veel
verder moet gaan.
De heer Sijtsma. Dat staat er
De heer Fokker. Dat staat er in, zegt de heer Sijtsma,
maar als de heer Sijtsma goed had geluisterd, zou hij gehoord
hebben, dat het dit gevoelen naar mijn meening niet in
genoegzaam sterke bewoordingen in het advies is uitgedrukt.
Ik ben het niet eens met den heer Wilmer, dat wij te
ver zouden mikken, als wij iets scherper aan Gedeputeerde
Staten te kennen gaven, dat wij meenden, dat van uitkee-
ring aan de buitengemeenten geen sprake mocht zijn. Dat
staat er juist wel tamelijk scherp in. Als de Raad zegt, dat
er geen sprake mag zijn van uitkeering, wordt het idee van
financiëele uitkeering aan die buitengemeenten eigenlijk
geheel verworpen. Ik meen, dat Burgemeester en Wethou
ders dat punt scherp genoeg hebben toegelicht. Ik vind het
eigenlijk een soort afzetterij, dat die buitengemeenten geld
eischen.