Donderdag 2 mei 1918. 113 De heer Fokker. M. d. V. Ik heb uit de rede van den heer Wilmer niet begrepen, dat wij de vorige maal een verkeer den weg zouden zijn ingeslagen. Ik dacht juist, dat hij een vorig maal dien aankoop had toegejuicht. Den vorigen keer hebben wij een huis gekocht voor 1300, waarvan de huurwaarde bedroeg f 4,90, terwijl wij nu een huis koopen, waarvan de huurwaarde ƒ2.— is voor ƒ1800. Dit is dus een groot verschil. Er is dus geen sprake van op den ingeslagen weg voortgaan. Wanneer wij dit huis ook voor ƒ1300 konden koopen, dan zou ik geen bezwaar hebben tegen dit voorstel. Dan zou ik zeggen wij maken eene behoorlijke rente van ons geld. Wanneer het huis nog niet kan worden afgebroken, leggen wij er geen geld op toe, daar wij ons geld behoorlijk hebben belegd. Nu zouden wij dit huis gaan koopen, terwijl wij hedenmiddag nog bezwaar hebben gemaakt uit financieel oogpunt tegen het voorstel betreffende het politiebureau. Waar allen het er over eens zijn, dat dit huis in de eerste jaren nog niet zal kunnen worden afgebroken, daar ben ik er slechts voor het huis aan te koopen, wanneer er een lagere prijs voor wordt gevraagd. De Voorzitter. Ik herinner er aan, dat, toen voor eenige jaren de molen werd gesloopt, er over gedacht is, dit huis erbij te koopen, maar toen is het niet mogelijk geweest dit pand in eigendom te krijgen. 2^2 jaar geleden is met algemeene stemmen door den Raad besloten dit huis aan te koopen, en nu wij op dien weg voort willen gaan, worden er bezwaren geopperd, die wel wat breed worden uitgemeten. Men staart zich blind op een paar honderd gulden, terwijl men moest bedenken, dat de aankoop van dit perceel van groot belang is voor de gemeente. Wanneer het te laat is, zal men later zeggen: in 1918 heeft de gemeente de gelegen heid gehad dat perceel voor 1800 te koopen, ik ben er zeker van dat men er spijt van zal hebben het niet te heb ben gedaan, want voor dien prijs zal het niet meer te koop zijn. De Raad moet het zelf weten, maar ik zou het betreu ren, wanneer de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aannam. De heer van der Pot. M. d. V. Slechts een enkel woord. Beide malen heelt U er zich bij Uwe verdediging van het voorstel van Burgemeester en Wethouders op beroepen, dat, wanneer men later, tot amoveering zou willen overgaan, men voor dat pand zooveel meer zou moeten betalen. Ik wil deze meening bestrijden. Ik geloof, dat er veel meer kans is, dat de prijs lager dan dat deze hooger'worden zal. Wij leven toch in een tijd van buitensporig hooge prij zen. Waar wij op het oogenblik toch nog niet over zullen gaan tot amoveering, zou het dan niet beter zijn met den aankoop tot later te wachten? Wij zullen het gebouw dan wellicht juist tegen lager prijs kunnen koopen. Door het thans aan te koopen zal men aan rente 2 verliezen. Heeft men het pand eerst noodig over 25 jaar, dan kan men toch nog altijd 50 meer betalen dan thans wordt gevraagd, en dan nog goedkooper af zijn dan thans het geval is. Wij geven op het oogenblik geld uit voor een slechten handel. Ik gevoel veel voor het beginsel van continuïteit, maar daarop moet men zich niet al te veel blind staren, het geldt hier geheel iets anders dan den vorigen keer. Toen verkeerden wij niet in zulk een buitengewonen woningnood als op het oogenblik. Toen was de gelegenheid om woningen te bouwen heel wat beter en toen is het pand aangekocht voor een prijs, waardoor men zelfs, al bleef dat huis nog een 10 jaar staan, geen verlies zou lijden. Hier staan wij op het punt een slechten koop te doen te meer, waar er in de eerste 10 jaar geen sprake van afbreken kan zijn. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik hoor voortdurend, dat dat huisje zoo verschrikkelijk duur is. Dat het niet goedkoop, ja eenigszins duur is, weet ik, maar wanneer koopt de gemeente goedkoop? Nooit! Wij zouden moeten wachten totdat het huisje in publieke veiling kwam, dan was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat wij het voor een paar honderd gulden minder kregen, maar zoolang dat niet gebeurt, kunnen wij dat huis niet goedkooper krijgen. Ik vraag: waarom moeten wij blijven stil staan voor een dergelijk luttel bedrag? Ik geloof, dat, nu wij eenmaal bezig zijn, deze uitgaaf geen weelde mag worden genoemd. Ik meen, dat wij moeten doorgaan, ook al zou het huisje een paar honderd gulden te duur zijn. De Voorzitter. Ik wensch even mede te deelen, dat het derde lid van de Commissie van Fabricage, dat tot zijn leedwezen wegens ziekte hier niet aanwezig kan zijn, als ik goed ben ingelicht, in de Commissie krachtig gepleit heett voor aankoop van dit perceel, zoodat die Commissie unaniem van oordeel is, dat die aankoop in het belang van de ge meente is. De heer van der Pot heeft gezegd, dat het huis oud is en een aardig effect maakt, maar ik moet daartegen over doen opmerken, dat het huis wel oud, doch niet antiek is. Was het antiek, dan ware het misschien iets bijzonders, maar nu dat het geval is, vind ik geen reden het dan te behouden- De heer van der Pot. Ik heb gezegd, dat het daar niet misstaat. De Voorzitter. Ik meende, dat U in eersten termijn gezegd had, dat het huis daar een aardig effect maakte. De heer van der Lip. M. d. V. De heer van der Pot heeft tot twee keer toe een argument ontleend aan den bestaan- den woningnood en daarom wil ik er even de aandacht op vestigen, dat dit argument minder juist is. Er is niemand ook niet de meerderheid van het College van Burge meester en Wethouders die er aan denkt het perceel, als het gekocht is, dadelijk te gaan amoveeren. Het is alleen de bedoeling dat perceel in ons bezit te krijgen, maar zoo lang de woningnood bestaat wordt er niet gedacht het af te breken. Voorloopig zullen wij het blijven verhuren. Ik vind, dat die leelijke kleine huisjes daar zoozeer mis staan en het Plantsoen daar ter plaatse zoozeer ontsieren, dat ik niet begrijp, dat men om zulk een luttel bedrag als waarover het hier gaat, bezwaar kan maken voort te gaan op den weg, welken wij twee jaren geleden ingeslagen zijn door het aankoopen van het eerste huisje. Als wij nu dit huisje niet koopen, is, zooals de heer Wilmer terecht heeft betoogd, de aankoop van dat eerste perceel geheel doelloos gemaakt. Laten wij nu, zou ik zeggen, op den ingeslagen weg voort gaan en dit tweede huisje ook aankoopen. Men kan desnoods zeggen, dat het duur is, a la bonheur, maar men kan geen argument tegen dit voorstel ontleenen aan den bestaariden woningnood. Er zijn meer huisjes, welke in ons bezit zijn en welke wij ook voorloopig kalm laten staan, zooals b.v. in de Brandewijnsteeg. De heer Pera. M. d. V. Ik wensch even te verklaren, dat ik tegen den aankoop van dit huis zal stemmen, omdat ik den prijs, welke er voor gevraagd wordt, te hoog vind. Vroeg men er een redelijken prijs voor dan zou ik met dit voor stel medegaan en daartegen mijn stem niet verheffen, maar een prijs van ƒ1800 acht ik te hoog. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil motiveeren, waarom ik voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stem men. Het argument betreffende den slechten toestand der gemeentefinanciën is wel een sterk argument, wanneer men tegen een voorstel is, maar het mag toch niet te veel naar voren gebracht worden, waar het zulke kleinigheden betreft als waarvan in dit geval sprake is, een geringe kapitaals uitgave terwijl men bovendien van het gevraagde bedrag nog wat aan rente terug krijgt. Het pand is alleen wat te duur, daar gaat het hier om. Maar ik zeg maar: hebben is hebben en krijgen is de kunst. Waar er thans de aandacht op gevestigd is, dat de gemeente dit pand in eigendom wenscht, behoeven wij niet te denken, dat wij het ooit goedkooper zullen krijgen. Er zit thans genoeg speculatie in om het aan te koopen ten einde te probeereri er nog wat meer geld uit te kloppen. Waar wij reeds den eersten stap hebben gedaan, acht ik het verstandig den tweeden stap thans ook te doen. Hiervan is geen ramp voor de gemeentefinanciën te wachten. De Voorzitter. M. d. V. Ik vestig de aandacht op punt 27, waar tonnen worden aangevraagd ten nutte van het algemeen. Bij de som in dat punt gevraagd, valt dit kleine bedrag in het niet. De heer Zwiers. M. d. V. Wij moeten niet weer met de eene hand gaan afbreken, wat wij met de andere hand heb ben opgebouwd. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou gaarne nog iets over deze aangelegenheid willen zeggen, maar ik zou dit liever doen in eene vergadering met gesloten deuren. Heeft U er iets op tegen om de deuren te doen sluiten? De Voorzitter. Indien de Raad dit wenscht, zal ik de deuren doen sluiten. De Voorzitter schorst thans de openbare vergadering en doet de deuren sluiten. De openbare vergadering wordt na eenigen tijd heropend. De beraadslaging over punt XIX wordt gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 12 tegen 6 stemmen aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 17