44 Totaal wordt dus goedkeuring gevraagd voor uitbreiding der vaste bezittingen ten bedrage van f 113.500,voor de Gasfabriek eu f 157.300,voor de Electriciteitsfabriek. In verband met bovengenoemde uitbreidingen is aanvulling van uitbreidingskapitaal noodig tot een bedrag van rond f115.000,voor de Gasfabriek en van f 160000,voor de Electriciteitsfabriek. Ia verband met de omstandigheid, dat de aflossing van de kapitalen krachtens art. 25 van de Verordening houdende reglement op het beheer en bestuur der Fabrieken, verband moet houden met de afschrijving der uitbreidingen, waarvoor zij noodig zijn, zal eene aflossing van 5% jaarlijks voor eerstgenoemd kapitaal en van 2£ jaarlijks voor laatst genoemd kapitaal gewenscht zijn. Verder is voor de Electriciteitsfabriek aanvulling van het bedrijfskapitaal gewenscht. Bijgaand overzicht geeft een beeld van de posten der balans, die voor de bepaling van de theoretische grootte van het benoodigd bedrijfskapitaal maatgevend zijn. Hieruit is te zien, dat op BI December 1917 voor de Elec triciteitsfabriek een bedrijfskapitaal van f 450.000,-- boven het aanwezige van f 50.000,gemotiveerd zoude zijn. Het bedrijfskapitaal is toch benoodigd om het verschil te dekken tusschen het in vlottende bezittingen gestoken kapitaal, ver meerderd met de uitstaande vorderingen, en het totaal saldo der uitstaande schulden, welke verschillen op 31 December 1917 rond f 450.000,— bedroegen. Deze behoefte aan meer bedrijfskapitaal is deels van tijde- lijken, deels van blijvenden aard. Door de groote bedragen, die door de groot-verbruikers krachtens de in de contracten opgenomen kolenclausule moeten worden bijbetaald (ten bedrage van ca. f 200.000,— voor 1917), welke bedragen krachtens de contracten pas na afloop van het betreflende kalenderjaar invorderbaar zijn, is de behoefte aan bedrijfs kapitaal tijdelijk met dit bedrag vermeerderd. Echter is voor het jaar 1918 eene voorziening getroflen om deze bedragen maandelijks te kunnen innen, waardoor in dit tekort is voorzien. Theoretisch zoude dus nog een meerdere behoefte van f 250.000,— overblijven. In de practijk is echter gebleken, dat een tekort van f 100.000,— a f 150.000,— geen bezwaar ondervindt in verband met den datum, waarop de aan de Gemeente verschuldigde bedragen voor rente, aflossing, retri butie en winst met de Gemeente kunnen worden verrekend. In verband met het bovenstaande is dus aanvulling van het bedrijfskapitaal der Electriciteitsfabriek met f 100.000,— gemotiveerd en in ieder geval noodig. Of blijvende aanvulling van het bedrijfskapitaal der Gas fabriek noodig zal zijn, is nog niet met voldoende zekerheid te zeggen, waarom hieromtrent nog geen voorstel wordt gedaan. Wij geven U mitsdien in overweging den Raad voor te stellen a. zijne goedkeering te willen hechten aan de boven om schreven voor normale uitbreidingen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit bestede bedragen over het jaar 1917 van f 113.500, - voor de Gasfabriek. f 157.300,— voor de Electriciteitsfabriek. b. het uitbreidingskapitaal der Fabrieken aan te vullen met: f 115.000.— a 4|% rente en met 5% jaarlijksche aflossing voor de Gasfabriek. f 160.000,— a4£% rente en met 2| jaarlijksche aflossing voor de Electriciteitsfabriek. c. het bedrijfskapitaal der Electriciteitsfabriek aan te vullen met f 100.000,onaflosbaar kapitaal, rentende 4f 'sjaars. Werd vroeger bij de vaststelling van de rente wel de bepaling gemaakt salles met inachtneming van het Raadsbesluit van 6 Novem- »ber 1913 in zake de door de gemeentebedrijven verschuldigde Brente voor de aan hen verstrekte kapitalen, zoolang de Bgemeente daarvoor nog geen vaste leening heeft aangegaan.'' Thans stellen wij U voor deze complicatie evenals bij de kapitaalsverstrekking in het vorig jaar (Juli 1917) achterwege te laten. De sente, die de gemeente voor hare kasgelden betaalt, kan lager en hooger zijn dan de aan de Fabrieken berekende. Maar zelfs al was zij iets hooger, dan lijkt het ons niet gemotiveerd hiervoor een ingewikkelde verrekening vast te stellen, aangezien het bedrag der verrekening maar gering kan zijn en wij den tijd en de moeite aan de ver rekening besteed, niet loonend achten, aangezien hiertegen over voor de gemeente in haar geheel geen enkel voordeel staat. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, J. A. Bots, Voorzitter. J. Draaijer, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. N°. 57. Leiden, 6 Maart 1918. In nevensgaand schrijven deelen Commissarissen der Stede- ij ke Fabrieken van Gas- en Electriciteit ons mede, dat het in verband met de tegenwoordige buitengewone omstandigheden en de hooge kolenprijzen jiiet uitgesloten is, dat binuenkort omtrent het tarief, dat in rekening zal moeten worden ge bracht voor de levering van stroom aan de Noord-Zuid- Hollandsche Tramwegmaatschappij en de gemeenten Wou- brugge en Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen (thans Alphen aan den Rijn), onderhandelingen zullen moeten worden ge voerd, resp. kleine wijzigingen in de berekening van den prijs zullen moeten worden gebracht en zij verzoeken ons daarom IJ voor te stellen, aan Commissarissen de bevoegdheid te geven, om onder handhaving van alle bepalingen in de door Leiden met de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij en de ge noemde gemeenten aangegane overeenkomsten inzake stroom- levering (zie Ingek. Stukken no. 318 van 1909, no. 254 van 1912 en no. 52 van 1914) den stroom tegen een ander tarief dan het gecontracteerde te berekenen. Aangezien krachtens artikel 10 van de verordening be treffende de levering van electriciteit het vaststellen van bijzondere tarieven voor grootverbruikers van electrischen stroom aan Commissarissen is opgedragen, komt het ons ratio neel voor, dat ook de noodige tijdelijke wijzigingen in de tarieven, in bovenbedoelde overeenkomsten opgenomen, door hen kunnen worden vastgesteld en wij hebben er daarom geen bezwaar tegen, dat de gevraagde bevoegdheid aan Com missarissen wordt verleend. Slechts zal, naar ons nog uit eene mededeeling van Commissarissen is gebleken, deze bevoegd heid ook voor het afgeloopen jaar dienen te worden verleend. Wij geven U mitsdien in overweging te bepalen, dat, onder handhaving van alle bepalingen in de bestaande over eenkomsten met de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaat schappij, de gemeente Woubrugge en de gemeenten Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen, Commissarissên der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit bevoegd zijn, des noodig ook over het jaar 1917, den stroom tegen een ander tarief dan het gecontracteerde te berekenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 31 December 1917. Bij de Raadsbesluiten van resp. 23 December 1909, 28 November 1912 en 12 Maart 1914 werden goedgekeurd de overeenkomsten resp. met de Noord-Zuid-Hollandsche Tram weg-Maatschappij, met het gemeentebestuur van Woubrugge en de gemeentebesturen van Alphen, Oudshoorn en Aarlander veen betreffende de levering van electrischen stroom. Dat de definitieve overeenkomsten destijds aan de goed keuring van den Raad zijn onderworpen, vond zijn oorzaak hierin, dat de overeenkomsten in de eerste plaats betroffen het verleenen van concessie aan de tram en van concessies aan de gemeente Leiden door de gemeenten Woubrugge en Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen. Deze overeenkomsten bevatten echter behalve de concessie voorwaarden tevens het tarief, volgens hetwelk de stroom resp. aan de tram, aan Woubrugge en aan Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen wordt geleverd. Het is in verband met de tegenwoordige buitengewone omstandigheden en de hooge kolenprijzen niet uitgesloten, dat binnenkort omtrent het tarief, dat in rekening zal moeten worden gebracht, onder handelingen zullen moeten worden gevoerd, resp. kleine wijzigingen in de berekening van den prijs moeten worden gebracht. De commercieele opzet der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit en de omstandigheid, dat alle bijzondere tarief overeenkomsten steeds door Commissarissen worden geregeld, doen het gewenscht voorkomen, dat noodige tijdelijke wijzi gingen in de tarieven van bovengenoemde contracten ook door onze Commissie kunnen worden vastgesteld. Het vaststellen van bijzondere tarieven voor grootverbruikers van electrischen stroom is toch krachtens art. 10 van de Verordening betrèffende de levering van electriciteit door den Raad aan onze Commissie opgedragen. Nu de Raad echter de overeenkomsten destijds heeft goed gekeurd, meenen wij in dit geval niet bevoegd te zijn in het stroomtarief zonder machtiging van den Raad wijziging te brengen. Wij meenen U daarom in overweging te moeten geven aan den Raad van Leiden te willen voorstellen, nader te bepalen, dat onder handhaving van alle bepalingen in de bestaande overeenkomsten met de N.-Z.-H. T.-M., de gemeente Woubrugge en de gemeenten Alphen, Oudshoorn en Aar landerveen, Commissarissen bevoegd zijn den stroom tegen een ander tarief dan het gecontracteerde te berekenen. Wij maken er U tevens opmerkzaam op, dat in de zitting van den Raad van 2 Maart 1916 een dergelijk besluit als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 4