42
eene leerares in de nieuwe talen vastgesteld op een maximum
van 16 per week, waarvoor zij eene aanvangsjaarwedde geniet
van f 1600.
De nu ontslagen leerares in de Engelsche taal gal echter
slechts 10 lesuren per week, terwijl de Directrice de overige
lesuren, en wel 4 per week, voor hare rekening nam.
In verband met de thans te vervullen vacature, deelde de
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs ons
mede, dat, hoewel aan de Directrice, die, ingevolge artikel 23
der wet op het Middelbaar Onderwijs, tevens leerares aan de
inrichting is, het volledige onderwijs in de Engelsche taal en
letterkunde zoude kunnen worden opgedragen, dit haar voor
komt niet te zijn in het belang van den goeden gang van
zaken aan de school.
Anderzijds acht de Commissie het niet noodig, om weder
eene afzonderlijke vaste leerkracht voor genoemd vak aan te
stellen en meent zij dat, ook met het oog op de kosten, te
moeten ontraden.
Zij geeft daarom, in overleg met de Directrice, in over
weging, om het aantal wekelijksche lesuren van deze te
brengen van 4 op 6 en om voor de overige acht lesuren eene
tijdelijke leerares aan te stellen, op eene bezoldiging van
f 100's jaars per wekelijksch lesuur. Deze bezoldiging
komt overeen met de aanvangswedde die eene vaste leerares
geacht wordt per lesuur te genieten, indien zij het maximum
aantal lesuren van 16 per week geeft.
Met de door de Commissie voorgestelde regeling, kan de
Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs en ook ons College
zich geheel vereenigen.
Vertrouwende, dat tegen die regeling ook bij Uwe Ver
gadering geene bedenkingen zouden bestaan, is ons College
overgegaan tot het oproepen van sollicitanten naar de be
trekking van tijdelijk leerares in de Engelsche taal en letter
kunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, voor het
geven van 8 lesuren per week, tegen eene bezoldiging van
f 100.'s jaars per wekelijksche lesuur.
Voor de benoeming van die tijdelijke leerares, hebben wij
thans de eer U de navolgende aanbeveling aan te bieden:
1°. Mej. G. J. DE VRIES, te Leiden, tijdelijk belast met
eenige lessen in de Engelsche taal en letterkunde aan de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes aldaar
2°. Mej. E. P. A. BOOMER, te Driebergen, werkzaam als
leerares in de Engelsche taal en letterkunde aan de
Christelijke Hoogere Burgerschool te Dordrecht
3». Mei. J. A. A. VAN VRIJBERGHE DE CONINGH, te
's-Gravenhage, werkzaam aan de meisjesschool van de
dames Meijboom en Haaxman aldaar, en tijdelijk aan de
kweekschool van het Haagsch Onderwijzersgenootschap.
Onder mededeeling, dat de adviezen van den Inspecteur
van het Middelbaar Onderwijs en van de Commissie van
Toezicht in de Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij U
tot eene benoeming over te gaan en de bezoldiging der tijdelijke
leerares vast te stellen op f 100.— 'sjaars per wekelijksch
lesuur.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 53. Leiden, 6 Maart 1918.
Tengevolge van den oorlogstoestand worden sedert 4 De
cember van het vorige jaar zoo goed als geen en nu reeds
een drietal weken achtereen des Dinsdags in het geheel geen
vette varkens ter markt aangevoerd, terwijl het voorloopig
niet te verwachten is, dat iir dezen toestand verbetering zal
komen.
Het komt daarom zoowel aan de Commissie voor het Markt
wezen als aan ons College gewenscht voor, dat, evenals zulks
onder soortgelijke omstandigheden in het jaar 1905 heeft
plaats gehad (zie Ingek. Stukken no. 237 van dat jaar), de
bediening van de vette varkensmarkt tijdelijk wordt gestaakt,
tot tijd en wijle weder aanvoer op deze markt plaats heeft.
Behalve een financieel voordeel door het uitsparen van
noodelooze uitgaven voor de bediening, heeft een dergelijke
maatregel nog dit voor, dat, ook volgens de meening van
belanghebbenden, bij heropening van de markt na tijdelijke
staking der bediening, een krachtiger opleving te verwachten
is, dan wanneer men den tegenwoordigen kwijnenden toestand
laat voortbestaan.
Wij geven U daarom in overweging ons te machtigen
de bediening van de vette varkensmarkt tijdelijk te staken,
tot tijd en wijle weder aanvoer op deze markt te wachten is.
Ter vermijding van onnoodige uitgaven hebben wij de be
diening reeds vanaf 5 dezer gestaakt, in het vertrouwen, dat
daartegen Uwerzijds geen bezwaar zou bestaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 54. Leiden, 6 Maart 1918.
In nevensgaand adres verzoekt de naamlooze vennootschap
voorheen R. M. Beuth en Zonen vergunning tot het over-
bouwen van de Zegersteeg teneinde de beide hoekperceelen
Kaiserstraat 29 en 31 op de eerste verdieping te kunnen
verheelen.
Diakenen der Nederduitsch-Hervormde Gemeente alhier
dringen daarentegen, in hun hoedanigheid van Regenten van
het Cathrijn Jacobsdochterhof en van het St. Annahof, beide
in de Zegersteeg, en van het hofje van Bethanië aan de
Kaiserstraat, op niet inwilliging van dat verzoek aan.
De Commissie van Fabricage achtte blijkens haar ter visie
liggend rapport van 13 December 1917, het verzoek tot over-
bouwing niet van zoo onschuldigen aard, dat zij voetstoots
meende te kunnen adviseeren tot het verleenen der gevraagde
vergunning, aangezien het hier de overbouwing van een
openbaren weg in de gemeente over een lengte van ongeveer
10 M. betreft. Tegenover het belang der vennootschap stond
h. i. het openbaar belang en de belangen van de bewoners
der Zegersteeg, zoodat zij het in ieder geval billijk achtte
over de voorgenomen verbouwing de bewoners van de Zeger
steeg te hooren, teneinde zoodoende wellicht een voor allen
bevredigende oplossing te vinden.
Inmiddels kwam het adres van Diakenen in hun hoedanig
heid van Regenten der aanliggende hofjes in en vereenigde
de commissie zich, blijkens haar mede ter inzage liggend
rapport van 17 Januari j.l., behoudens eene enkele opmerking,
met het advies van den Directeur van Gemeentewerken, om
aan de vennootschap de gevraagde vergunning te verleenen.
Ons College kan zich met dat gevoelen niet vereenigen.
De Commissie van Fabricage moge de in het adres van
Diakenen opgesomde bezwaren met den Directeur overdreven
vinden, ons komt het voor, dat de te berde gebrachte be
zwaren in hoofdzaak volkomen gegrond zijn.
Door de overbouwing der steeg over een lengte van 10 M.
zullen de bewoners der steeg wel degelijk ernstig worden
geschaad en wij kunnen daarom geen vrijheid vinden U te
adviseeren toestemming te verleenen tot het maken van dien
10 M. langen tunnel, dien men, indien hij bestond, alle
moeite zou doen opgeruimd te krijgen.
Wij geven U derhalve in overweging de U ingevolge art. 7
der verordening op het bouwen en sloopen gevraagde ver
gunning tot het overbouwen der Zegersteeg niet te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Verzoek aan de Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende komt met het beleefd verzoek tot UEds.
College om vergunning de perceelen Kaiserstraat No. 2931
Kad. Sectie F No. 478—479 te Leiden, op de 1ste verdieping
met elkaar te verheelen, waardoor de toegang tot de Zeeger-
steeg ter diepte van genoemde perceelen wordt overbouwd.
Met verschuldigde Eerbied en Hoogachting
Naaml. Venn, v/h R. M. Beuth Zonen
P. J. Stoffers, Dir.
Leiden, 19 November 1917.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen: Diakenen
der Nederduitsch-Hervormde-Gemeente te Leiden in hun
hoedanigheid van Regenten van het Cathryn Jacobsdochterhof
en van het St. Annahof, beide in de Zegersteeg, alhier, en
van het hofje van Bethanie aan de Kaiserstraat, alhier.
dat zij kennis hebben genomen van het verzoek, dat door
de fa. R. M. Beuth en Zonen tot U gericht is, om een ver
binding te mogen maken tusschen haar beide pakhuizen
gelegen aan weerszijden van den ingang der Zegersteeg en
om een verbouwing te doen geschieden tot 0.80 M. uit
den achterkant van het perceel, dat het minst diep in de
steeg gelegen is;
dat door inwilliging van het verzoek en tot standbrenging
dier verbindingen, de belangen van voormelde hofjes en hun
bewoners ernstig zullen zijn geschaad;
dat de huisjes in de Zegersteeg bijna allen tot voormelde
hofjes behooren;
dat door het aanbrengen dier verbinding in deze toch al