84 de Commissie van financiën als die van fabricage vertegen woordiging te geven. Wij vestigen er de aandacht op, dat ingevolge art. 54 tweede lid der Gemeentewet deze Commissie slechts in het leven kan worden geroepen, als Burgemeester en Wethou ders het voorstel daartoe doen. Overigens komt bet ons voor, dat de administratie zoo eenvoudig zal zijn, dat zij kan worden opgedragen aan een daartoe bekwaam ambtenaar op de afdeeling financiën der gemeente-secretarie, terwijl de Gemeente-Ontvanger zeer wel tegelijk kassier van het grondbedrijf zal kunnen wezen (art. 4). Art. 6. De vraag of, en zoo ja tot welk bedrag, uitkeeringen uit het fonds, bedoeld in art. 15, aan den gewonen dienst van het bedrijf zullen geschieden (art. 11 eerste lid sub c), wordt uitgemaakt bij de vaststelling van de begrooting van het bedrijf. Daar zulks van invloed is op het geraamde saldo van dezen dienst en dit saldo op zijn beurt ten bate of ten laste van de gemeentebegrooting komt (art. 14), dient de vaststelling van de begrooting van het bedrijf aan die van de gemeentebegrooting vooraf te gaan. Art. 8. Een ontwerp van de hier bedoelde voorschriften volgt als bijlage II. Art. 10. Deze splitsing is uit den aard der zaak noodzakelijk, daar een eventueel nadeelig saldo op den gewonen dienst uit de gewone middelen der gemeente moet worden bestreden (art. 14), een nadeelig saldo op den buitengewonen dienst uit buitengewoon (art. 10). Art. 12. De bedoeling is dat bij verkoop van een terrein alleen dat gedeelte der opbrengst, hetwelk gelijk staat met de kosten, waarvoor dat terrein is gekocht of ingebracht, even tueel vermeerderd met de kosten van het als bouwterrein in orde maken, als een ontvangst op den buitengewonen dienst beschouwd wordt. Wat na aftrek daarvan overblijft, komt in het fonds bedoeld in art. 15. In het eerste lid sub b. wordt een soortgelijke gedragslijn voorgesteld voor het geval dat de gemeente eenig terrein ten behoeve van den openbaren dienst weder van het grondbedrijf overneemt. Het is regelmatig, dat de gemeente daarvoor dan de boekwaarde vergoedt. Echter is, zoolang dit terrein tot het grondbedrijf behoorde, van de voor den aankoop gemaakte schuld rente betaald ten laste van de gewone middelen der gemeente. Nu is het redelijk, dat bij de overdracht ook deze rekening vereffend wordt, hetgeen bereikt wordt door slechts als buitengewone ontvangst te boeken de ontvangen boekwaarde verminderd met die rente en die rente te storten in het fonds, waaruit, behoudens verliezen, weder uitkeeringen zullen plaats hebben ten bate van den gewonen dienst van het bedrijf. In het tweede lid sub c. is neergelegd, dat de aan de ge meente te vergoeden aflossingen behooren tot den buitengewonen dienst van het grondbedrijf. Doordat het nadeelig saldo van dezen buitengewonen dienst ook weder ten laste van den buitengewonen dienst der gemeente komt (art. 16) is daar mede de druk dezer aflossingen van de gewone middelen af gewenteld. Art. 13. Het komt ons gewenscht voor, dat in de verordening althans eenig richtsnoer voorkomt bij de bepaling van het bedrag, hetwelk in eenig jaar uit het reservefonds aan den gewonen dienst van het bedrijf zal worden uitgekeerd. Waar nu geen rentebijschrijving plaats vindt wegens de onzekerheid of de daardoor ontstane schuld vermeerdering wel bij verkoop zal worden goedgemaakt, daar is er veel voor te zeggen, dat de in verband daarmede uit de gewone middelen der gemeente voor de bij aankoop gemaakte schuld betaalde rentebedragen weder, als overigens de omstandigheden het toelaten en zij het dan ook in tempo's, aan die gewone middelen in volgende jaren ten goede komen. Maar daartoe moeten dan ook de uitkeeringen beperkt blijven. Overigens nog gemaakte winst ware vooralsnog als werkelijke reserve te beschouwen, d. w. z. te bestemmen tot dekking van eventueele verliezen. Ook afgescheiden hiervan verdient het aanbeveling, dat de Raad zijn vrijheid in het bepalen van het bedrag der uit keeringen met omzichtigheid gebruikt. Zoo het fonds een uit- keering toelaat, zal het raadzaam wezen het beschikbare bedrag niet geheel of grootendeels te gebruiken voor het dekken van het nadeelig saldo van één enkel jaar, waardoor de nadeelige saldo's van de volgende jaren weder ten volle op den gewonen dienst der gemeente zouden drukken en deze aan schommelingen zou worden blootgesteld, die zeker onge- wenscht zijn. Art. 14. Doordat het tekort op den gewonen dienst ten laste komt van de gewone middelen der gemeente en tot dit tekort blijkens art. 11 wordt bijgedragen door de rente der door de gemeente verstrekte kapitalen, is vastgelegd, dat deze rente dus niet, evenals in verschillende grond bedrijfregelingen elders, wordt bijgeschreven. Art. 15. In dit artikel wordt aangegeven de wijze, waarop het reservefonds wordt gevormd en zijn bestemming. De vorming geschiedt uit winst bij verkoop van grond. De bestem ming is in de eerste plaats de dekking van eventueele ver liezen, door het grondbedrijf bij verkoop geleden, en in de tweede plaats het doen van uitkeeringen aan den gewonen dienst van het bedrijf. Art. 17. In sommige regelingen elders worden de oude gronden voor zoover er nog schuld op rust voor de boek waarde en overigens voor de gekapitaliseerde huuropbrengst in het bedrijf gebracht. In het hier aanbevolen stelsel lijkt ons zulks echter niet wel verdedigbaar. Daardoor toch wordt de kans op het boeken van winst zeer aanmerkelijk vergroot, doch waar deze winst dienen zal om uitkeeringen te doen aan de gewone middelen der gemeente, zou zoodoende op bij de instelling van het grondbedrijf aanwezig kapitaal worden ingeteerd. Het Raamland bijv. heeft veel grooter waarde dan het twintig- of vijf en twintig-voud van de huuropbrengst als grasland. Kwam nu bij verkoop, in verband met art. 12, slechts dit bedrag op den buitengewonen dienst van het bedrijf en de volle overwaarde in het reservefonds, dan ver loor de gemeente kapitaal. Hetzelfde zou gebeuren, wanneer bijv. een terrein met een werkelijke waarde van f ÏOO.OUO voor f 60.000 werd inge bracht, omdat het restant der ten behoeve van den aankoop gesloten leening f 60.000 bedraagt. De inbreng behoort dan te geschieden voor f 100.000. Op het terrein zullen in de boeken van het grondbedrijf twee schulden aan de gemeente rustenééne van f 60.000, gedekt uit leening, en ééne van f 40.000, niet gedekt uit leening. Wordt nu een tiende gedeelte verkocht voor f 15.000, dan zal aannemende dat dit deel wat ligging enz. betreft gelijke waarde heeft als het resteerend deel 5000 in het reservefonds komen en niet f 9000, zooals anders het geval ware geweest. De laatste zinsnede schijnt vanzelf sprekend, doch is in de Dordtsche verordening bijgevoegd op aandrang van Gedepu teerde Staten, zoodat wij haar ook hier hebben opgenomen. Art. 18. Terrein bestemd voor straten en wegen behoeft niet door de gemeente aan het grondbedrijf te worden ver goed. Uit de meerdere waarde van het overblijvende terrein behooren de kosten van aankoop en in orde maken van dit terrein te worden teruggevonden, daar ook bij exploitatie van een terrein door een particulier de straat kosteloos wordt overgedragen. Art. 21. De datum van in werking treding is zoo gesteld, dat bij het opmaken van de begrooting voor 1919 met een en ander volledig rekening zal kunnen worden gehouden. Thans rest ons nog een voorstel te doen omtrent den in breng van reeds in het bezit der gemeente zijnde gronden. Wij zouden voor inbreng in het grondbedrijf willen bestemmen die gronden, welke in de als bijlage III hiernevens gevoegde tabel zijn opgenomen. Daarin is behalve de grootte en de tegenwoordige huuropbrengst ook vermeld de koopsom, voor zoover deze nog was na te speuren, en het op 1 Januari 1919 nog resteerend bedrag der schuld, voor den aankoop aange gaan. Bij aanvaarding van ons voorstel zal dus van al deze gronden schatting der waarde op 1 Januari 1919 moeten plaats hebben. Van de gronden, vermeld onder volgnummer 2 der begrooting voor 1918, komen onzes inziens voor inbreng niet in aan merking: a. het gedeelte der voormalige stadskweekerij aan den Witten Singel, dat aan het Rijk is verhuurd; b. de kleine hoekjes binnen de singels gelegen grond, ver huurd of in gebruik gegeven voor diverse doeleinden; c. het noordelijk gedeelte van het perceel Leiden Sectie A No. 81, gelegen aan de Slaag- of Stinksloot, dat als bagger- terrein is verhuurd d. het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel, dat voor zeer lagen prijs verhuurd is ter wille van de als van algemeen nut beschouwde bestemming en dat eerst als het zoodanige of soortgelijke bestemming verliest, voor inbreng geschikt zou zijn; e. de in 1916 gekochte perceeltjes tuingrond aan de Duiven- bodestraat, die voor publieken dienst bestemd zijn. Een overzicht van alle gronden buiten de singels, welke thans aan de gemeente behooren, wordt geboden door een ons verstrekte, op het Bureau van Gemeentewerken vervaardigde kaart, welke ons rapport vergezelt. Wij meenen onze taak hiermede te hebben beëindigd. Bij de exploitatie van een grondbedrijf doen zich tal van vragen voor, waarvan wel de voornaamste is of de gronden als regel in erfpacht uitgegeven moeten worden dan wel verkocht. Daar in de litteratuur dit vraagstuk herhaaldelijk in verband met de instelling van het grondbedrijf zelf besproken is, hebben wij het uit den aard der zaak ook overwogen, doch het schijnt ons praematuur daarover thans reeds in den breede van advies te dienen. Dit zal bij aanneming van onze voorstellen veeleer de taak zijn van de Commissie van bijstand. Slechts willen wij als ons aanvankelijk standpunt neerschrijven, dat het stelsel van erfpacht-uitgifte naast in het oog vallende voordeelen ook zeer beteekenende nadeelen bezit en ons voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 4