22
DONpERDAG 31
JANUARI 1918.
eene periodieke verhooging wat harder zullen werken, wan
neer de chef tegenwoordig is, maar zij zullen dan toch tevens
dan ook handelen in het belang van de gemeente. En laat
het waar zijn, dat dit systeem zou kunnen leiden in enkele
gevallen tot oogendienarij, die ik afkeur, men moet niet ver
geten, dat men hierdoor ook in de gelegenheid is om aan
iemand, die zich werkelijk onderscheidt, een verhooging van
salaris toe te kennen.
De Commissie deelt in den aanhef van haar rapport mede,
dat het hare opdracht was zooveel mogelijk verband te leggen
tusschen de salarissen van de ambtenaren der gemeente. Ik ge
loof, dat dit ook werkelijk de bedoeling van den Raad is ge
weest. Maar wanneer ik het rapport naga, dan komt het mij
voor, dat de Commissie hare opdracht heeft uitgevoerd en
opgevat alsof de woorden »zooveel mogelijk" niet in hare
opdracht stonden. De Commissie heeft toch verband gelegd,
waar in het geheel geen verband was te vinden. Het streven
om verband te leggen is veel te streng doorgevoerd. Alles is
over één kam geschoren. Een bedrijf als de gasfabriek is
precies behandeld als de keuringsdienst en de secretarie.
Dit acht ik niet juist gezien. Een commercieel bedrijf als de
gasfabriek en ook de gestichten en een administratie als de
gemeente-secretarie kan men niet op de zelfde wijze behan
delen als de Commissie gedaan 'heeft.
Dat is, wat de Commissie te veel heeft gedaan. Wat de
Commissie mijns inziens te weinig heeft gedaan is dit, dat zij
ons te weinig gegevens heeft verschaft over andere gemeenten.
Op pag. 8 van het rapport staat duidelijk te lezen, dat aan
de Commissie uit den Raad was opgedragen na te gaan,
welke traktementen, in vergelijking met die in andere ge
meenten gegeven worden, beschouwd moeten worden als de
juiste en goede.
Tot mijn leedwezen mis ik in het rapport eene vergelijking
met de loonregeling in andere plaatsen en kan dus niet beoor-
deelen, of in vergelijking met loon elders deze regeling goed
mag worden genoemd. Ik voor mij wil niet zeggen, dat ik die
vergelijking noodzakelijk vind, maar het was toch aan de
Commissie verzocht en al ben ik er dan ook van overtuigd,
dat de commissie wel degelijk zich van de loonregeling elders
op de hoogte heeft gesteld en de resultaten van haar onderzoek
in haar rapport heeft verwerkt, in het rapport is het niet met
zooveel woorden te vinden. Wat mij evenwel onaangenaam
getroffen heeft is, dat, terwijl van geene regeling elders in
het rapport is melding gemaakt men heeft deze zaak zuiver
van een Leidsch standpunt beschouwd Burgemeester en
Wethouders met eene regeling elders komen aandragen ter
verdediging van een voorstel ter verhooging van het trak
tement van den Directeur van Gemeentewerken. Zij doen
namelijk een beroep op wat in andere gemeenten den Direc
teur voor salaris wordt gegeven.
Men vraagt zich onwillekeurig af, of er geen andere argu
menten waren aan te voeren voor verhooging van het traktement
van den Directeur van Gemeentewerken dan verwijzing naar
de traktementen, die in andere plaatsen worden uitbetaald.
Met het voorstel der Commissie ad hoe omtrent dezen ambtenaar
kon ik mij, nu ik hierover toch spreek, wil ik dat nog even
zeggenvolkomen vereenigen.
Bij deze algemeene beschouwingen mag ook wel in het oog
worden gehouden, dat wij hier een traktementsverordening
behandelen, en dat wij het niet hebben over duurtetoeslagen.
Adressen en schrifturen tot den Raad gericht, waarin gesproken
wordt over het onvoldoende loon voor deze zeer slechte tijds
omstandigheden kunnen wij dus voor het oogenblik gerust
terzijde leggen. Wij hebben het hier alleen over het loon;
daarnevens zal dan kunnen worden overwogen, in hoever
boven dit loon in verband met de buitengewone tijdsomstan
dighedennog een duurtetoeslag moet worden gegeven;
maar deze vraag zal eerst na vaststelling van deze verordening
aan de orde kunnen komendaarover beslissen wij thans
niet. Dit blijft ongepraejudicieerd door de behandeling van
deze verordening. En evenmin mag uit de aanneming straks
van deze verordening worden afgeleid dat de Raad duurte
toeslagen niet meer, als dat zij deze wél noodig acht.
Ik breng aan de Commissie een woord van lof voor het
feit, dat zij de organisaties heeft gehoord. Dat deze niet alle -
tevreden zijn met hetgeen wordt voorgesteld, is te begrijpen,
maar de wijze, waarop door sommigen aan die ontevredenheid
is uiting gegeven, heeft mij onaangenaam getroffen, en de
afdeeling Leiden van den Bond van Werklieden in openbare
diensten spant in deze de kroon. Ook in de pers is hierover
een en ander gezegd, en wanneer ik over dat stuk een wel
willend oordeel zou willen vellen, zou ik willen zeggen dat
elk vogeltje zingt, zooals het gebekt is, maar dat ik dat ge
zang niet erg mooi vind.
In dat stuk beroept men zich op de burgerij. Ik begrijp
dat beroep niet erg goed, want men moet niet vergeten,
dat tenslotte de burgerij moet betalendat zij moet opbrengen
de bedragendie noodig zijn voor de hier voorgestelde en
door de schrijvers in dat stuk gevraagde, loonsverhoogingen.
Die organisaties moeten ook niet vergeten, dat wanneer
de Commissie had voorgesteld, hetgeen de organisaties zeggen te
verlaugen, en hetgeen de Commissie misschien in haar goed
hart wel aan de ambtenaren en werklieden had willen toedenken,
de kans groot was geweest, dat Burgemeester en Wethouders
die voorstellen niet bij den Raad zouden hebben ingediend,
of wel dat de Raad, die verantwoordelijk is voor de gemeente-
financiën, als de Commissie het zelve had gedaan met zoodanig
voorstel niet zou zijn meegegaan. Laat men tevreden zijn met
hetgeen men thans heeft kunnen bereiken.
Laat men niet meer vragen dan bereikbaar is. Ik kan mij
in hoofdzaak wel vereenigen met het standpunt door de
Commissie ingenomen, waar zij uiteenzet hare beginselen
ten aanzien van de loonregeling. De Commissie stelt voorop een
4 tal factoren, namelijk wat noodzakelijk is voor levens
onderhoud, de bekwaamheid, de arbeidsprestatie en het loon
door particuliere werkgevers gegeven. Ik ben het er volkomen
mede eens, dat het minimum loon bepaald moet worden
door wat voor levensonderhoud noodig is, in verband met de
maatschappelijke positie. De factoren 2 en 3, namelijk be
kwaamheid en arbeidsprestatie, komen mijns inziens het
meest in aanmerking bij de bepaling betreffende de perio
dieke verhoogingen, al houden deze factoren ook wel weer
verband met de bepaling van het minimumloon.
De vierde factor, het loon bij particuliere werkgevers, geldt
in hoofdzaak voor de bepaling van de maxima, die men zoo
danig moet bepalen, dat men in het belang van het bedrijf
superieure krachten kan krijgen en behouden, terwijl overi
gens de gemeente zich als werkgeefster moet stellen op het
standpunt, dat zij een voorbeeld moet geven wat betreft het
geven van een goed loon.
In een der adressen is verzocht om de verhoogingen van
de eene loongrens naar de andere loongrens automatisch toe
te kennen door de werklieden automatisch in eene hoogere
loonklasse op te doen klimmen. Ik kan mij met dit verzoek
niet vereenigen. Zij, die dit verzoek doen, vergeten dat het
loon gegeven wordt in verband met bekwaamheid en arbeids
prestatie. Ik acht het gelukkig, dat er een hoogere loonklasse
bestaat om daarin te kunnen bevorderen iemand, die door
zijne arbeidsprestatie of bekwaamheid uitblinkt.
In het begin van mijne rede heb ik gezegd, dat er waren,
die van oordeel waren, dat de Commissie te theoretisch is
geweest. Men kan evengoed zeggen, dat de Commissie hare
theorie niet overal even nauwgezet heeft doorgevoerd. Waar
ter bepaling van het maximum gezegd wordt, dat in aan
merking moet komen het loon door particuliere werkgevers
gegeven, daar heeft men niet genoeg rekening gehouden met
de eischeri van de praktijk, terwijl, waar het rapport in de
toelichting spreekt over het niet aftrekken van loon bij ver
zuim, men bij de uitwerking dit over het hoofd heeft gezien
en zich niet aan de theorie heeft gehouden. Op pag. 14
van het rapport lees ik het volgende: »Eene loonregeling, die
op deze wijze rekening houdt met de noodzakelijke levensbe
hoeften, brengt voorts mede, dat bij ziekte, noodzakelijk ver
zuim, vacantie, feestdagen e. d. geen aftrek van loon geschiedt.
De loonsbetaling gaat dus als regel onder alle omstandig
heden door."
En wat zie ik nu in het voorstel omtrent de straatmakers
Stemmen. Dat hebben Burgemeester en Wethouders ge
daan en niet de Commissie.
De heer Fokker. Dat is juist; dan geldt dus mijn verwijt niet
de Commissie maar het college van Dagelijksch Bestuur.
Wat doen toch Burgemeester en Wethouders in hun
voorstel Zij doen niet wat de Commissie voorstelt. Zij geven
bijvoorbeeld aan een straatmaker, die," wanneer het vriest, geen
vakwerk doet, lager loon, dan aan denzelfden werkman, wan
neer hij wel vakwerk doet.
Noodzakelijk verzuim mag men toch met het niet kunnen
maken van vakwerk door omstandigheden onafhankelijk van
den wil van den arbeider op één lijn stellen.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben reeds
een verandering voorgesteld, het is dus, meen ik, geheel
overbodig thans verder over dit punt te spreken.
De heer Fokker. Dit was mij geheel onbekend; maar het
doet mij genoegen, dat Burgemeester en Wethouders in zoover
van de dwalingen huns weegs zijn teruggekeerd.
Ik kom nu tot hetgeen de Commissie op blz. 15 van haar
rapport schrijft over de ongehuwden.
Hier lees ik»Ten slotte moet bij de beschouwing van den
factor: «noodzakelijk levensonderhoud" nog de aandacht ge
vestigd worden op het feit, dat, als men de levensbenoodigd-
heid van een gemiddeld gezin als maatstaf aanneemt, het loon
voor ongehuwde personen naar verhouding veel hooger is dan
voor gehuwde. Aan de bezwaren, hieraan onmiskenbaar verbon
den, is tegemoet te komen door invoering van een spaarplicht."