DONDERDAG 31
JANUARI 1918.
41
Burgemeester en Wethouders op een bedrag, dat niet hooger
is dan de maximumwedde van de ambtenaren, die in dezelfde
betrekking werkzaam zijn, en niet lager is dan 4/s gedeelte
van de aanvangswedde.
Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen
3, 4, 5 en 9 ten deze toepasselijk."
De Voorzitter. Op dit artikel is een amendement ingediend
door de heeren Aalberse, Sijtsma en Briët, luidende:
»Het tweede deel van artikel 10 wordt gelezen als volgt:
Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen
3, 4, 5 en 9 ten deze toepasselijk, terwijl bij aanstelling boven
de in het eerste lid genoemde minimum-wedde eveneens de
kennisgeving bedoeld in artikel 7 lid 6 verplicht is."
Ik kan mededeelen dat Burgemeester en Wethouders in het
algemeen er wel voor voelen om dit amendement over te
nemen. Zij meenen evenwel, dat er een klein misverstand
heerscht. Met de verplichting tot mededeeling der aanstelling
kunnen wij ons vereenigen. De Commissie ad hoe zal even
wel, dunkt mij, bedoelen, dat de kennisgeving moet geschie
den, wanneer de aanstelling geschiedt op een salaris boven
de aanvangswedde doch niet, als zij geschiedt boven 4/s van
de aanvangswedde.
Burgemeester en Wethouders willen het amendement wel
overnemen, mits de tweede alinea aldus mag worden gelezen
«Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen
3, 4, 5 en 9 ten deze toepasselijk, terwijl bij aanstelling boven
het bedrag der aanvangswedde eveneens de kennisgeving
bedoeld in art. 7 lid 6, verplicht is."
De heer Aalberse. Dit is ook onze bedoeling, Mijnheer de
Voorzitter.
De Voorzitter. Op dit artikel is nog een amendement
ingediend door den heer Fokker om te lezen in plaats van
•«Burgemeester en Wethouders" de woorden: »het college van
Burgemeester en Wethouders, de Commissie of het hoofd
van dienst tot aanstelling bevoegd".
Wenscbt de heer Fokker zijn amendement nog te handhaven?
De heer Fokker. M. d. V. Ik acht het het beste mijn
amendement in te trekken. Ik kan dit te eerder doenomdat
op eene andere wijze de moeilijkheid is ondervangen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd artikel 10 wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 11 luidende:
»De bevoegdheid in artikel 7, lid 3 en 4; artikel 8, lid 2;
artikel 9, lid 2; artikel 10, lid 1 en artikel 13, lid 1 en 2
toegekend aan Burgemeester en Wethouders, berust, voorzoover
betreft de politie, bij den Burgemeester, op wien eveneens
de verplichting rust genoemd in artikel 7, lid 6.
De VoorziTTER. Burgemeester en Wethouders stellen voor
de redactie van dit artikel nog wat te verbeteren door in
plaats van «bevoegdheid" te lezen «bevoegdheden" en in
plaats van «berust" te lezen «berusten".
Op dit artikel is een amendement ingekomen van de heeren
Aalberse, Sijtsma en Briët luidende als volgt:
«Art. 11 wordt gelezen als volgt:
«De bevoegdheid, in artikel 7 lid 3 en 4, art. 8 lid 2,
art. 9 lid 2, art. 9A lid 4, art. 10 lid 1 en art. 13 lid 1 en 2
toegekend aan Burgemeester en Wethouders berust, voor
zoover betreft de politie, bij den Burgemeester, op wien even
eens de verplichting rust genoemd in art. 7 lid 6 en art. 10
lid 2.""
De invoeging van art. 9A is door de verwerping van dit
artikel vervallen. Overigens nemen Burgemeester en Wet
houders dit amendement over.
Het aldus gewijzigd artikel 11 wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikels 12 en 13 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 14 luidende:
«Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1917, behalve ten aanzien van artikel 9, het
welk in werking treedt op een nader door Burgemeester en
Wethouders te bepalen datum.
Voor de waardeering van diploma's blijven de bestaande
regelen gelden, totdat daarin krachtens artikel 9 is voorzien.
Overigens worden alle voor de in artikel 1 en 10 genoemde
personen bestaande salarisregeliugen geacht op 1 October
1917 te zijn vervallen".
De Voorzitter. Hierop is een amendement ingekomen van
de heeren Aalberse, Sijtsma en Briët luidende:
«Het eerste lid van art. 14 wordt gelezen als volgt:
«Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1917 behalve ten aanzien van de artikelen 9 en
9A, die in werking treden op een nader door Burgemeester
en Wethouders te bepalen datum".
Het laatste lid van artikel 14 wordt gelezen als volgt:
«Overigens worden alle voor de in artikel 1 en 10 genoemde
personen bestaande salarisregelingen en personeele toelagen
geacht op 1 October 1917 te zijn vervallen."
De heer Aalberse. M. d. V. De bedoeling is, dat niet alleen de
bestaande salarisregeling zal vervallen maar ook de bestaande
personeele toelagen. De toekenning van eene personeele toelage
beschouwen wij als een gedeelte van het salaris. Uit het praead vies
van Burgemeester en Wethouders blijkt, datjzij onze bedoeling
anders hebben opgevat en dat alleen de salarisregeling zou
vervallen. De Commissie heeft derhalve gemeend door deze
toevoeging hare bedoeling duidelijker te maken. Bij de vast
stelling van deze salarisregeling hebben wij rekening gehouden
met de personeele toelagen, zoodat, wanneer deze toevoeging
in dit artikel niet werd opgenomen, sommigen eene dubbele
personeele' toelage zouden ontvangen. Daarom zijn wij van
meening, dat wanneer Burgemeester en Wethouders nog eene
personeele toelage zouden willen gevendit dan het best zóu
kunnen geschieden bij wijze van overgangsbepaling aan het
slot van deze verordening.
Het is evenwel 4e bedoeling van de Commissie, dat de
personeele toelage vervalt. Dit staat in verband met het stelsel.
Slechts in speciale gevallen zou men eene personeele toelage
kunnen toekennen. Men zou zoo iemand evenwel ook kunnen
verhoogen tot eenen hoogeren rang. In dat geval zou hij
in zijn hooger salaris vanzelf zijne personeele toelage ontvangen.
Nu is het niet noodig, dat Burgemeester en Wethouders
daarvoor met eene overgangsbepaling komen. Zij kunnen hier
mede rekening houden bij de indeeling van de ambtenaren in de
verschillende rangen. Voor het stelsel van de Commissie acht
ik dit beter. Een van de grieven tegen deze regeliDg is, dat
men om de bestaande regeling pasklaar te maken, men aan
speciale ambtenaren verhoogingen is moeten gaan toekennen.
Wij hebben gemeend schoonschip te moeten maken. De
regeling moet aangeven wat het salaris is van de verschillende
ambtenaren. Onbillijkheden kunnen hierbij niet worden begaan,
omdat Burgemeester en Wethouders met verschillende omstan
digheden rekening kunnen houden bij de indeeling der
ambtenaren in de verschillende rangen. Indien echter deze,
naar onze meening betere, regeling bezwaar mocht ondervinden,
kan dit bezwaar worden ondervangen door het toevoegen van
eene overgangsbepaling, waardoor de personeele toelage
gehandhaafd blijft.
De Voorzitter. Ik moet dit amendement bestrijden. Ik
acht het geven van personeele toelagen niet in strijd met deze
verordening. Men heeft eene personeele toelage gegeven om
tweeërlei redenen: ten eerste, omdat men vond, dat een
ambtenaar te weinig salaris ontving en de salarisregeling niet
geheel kon worden herzien. In dit geval is de personeele toelage
opgenomen in deze salarisregeling.
In de tweede plaats is de personeele toelage ook ge
geven als eene belooning om tevredenheid te betuigen, of
omdat men iemand voor den gemeentedienst wenschte te
behouden. Het geldt hier dus een alleszins verkregen recht,
wat iemand niet ontnomen kan worden zonder diens toe
stemming. Ik ben er zelfs niet zeker van, of iemand ons niet
in rechten zou kunnen vervolgen, wanneer hem de toelage
werd ontnomen. Het gaat heel bezwaarlijk iemand ter wille
van zijne personeele toelage op te nemen in eene categorie,
waarin hij niet thuis hoort. Er wordt gezegd: «in dat geval
zou zoo iemand ontvangen zijn salaris plus zijne personeele
toelage". Maar waar wij alle salarissen zijn gaan verhoogen,
daar heeft zoo iemand evenzeer recht op verhooging, terwijl
hij bovendien zijne toelage behoudt.
Bij den Directeur van het Slachthuis bijvoorbeeld hebben
wij een ander geval. Daar is van te voren bepaald, dat zijn
personeele toelage zou vervallen, indien zijn salaris met het
bedrag dier toelage was aangegroeid.
Laat mij een ander geval mogen noemen. Men heeft aan
een gesticht een dokter aangesteld, die eene zekere praktijk
heeft. Nu wordt hem, mits hij zijne praktijk laat varen eene
personeele toelage gegeven, die geheel staat buiten zijn salaris.
Wordt zijn salaris verhoogd gelijk met dat van andere ambte
naren, dan blijft hij toch zijne toelage behouden. Iets anders
zou het zijn, wanneer men zeide: «wij gaan dfe salarissen ver
hoogen; geef nu Uwe toelage op".
Bij de tegenwoordige regeling acht ik het onbillijk om de
personeele toelagen af te schaffen.
De heer Briët. M. d. V. Ik ben het niet met U eens, wat