DONDERDAG 31
JANUARI 1918.
39
Een van de argumenten tegen spaarplicht was dit is
uit de verhooren gebleken dat men vreesde, dat men bij
het verlaten der gemeente zijn spaargeld kwijt was. Er staat
evenwel duidelijk, dat men bij het verlaten der gemeente ten
volle het recht op zijn spaargeld blijft houden. Men krijgt het
uitgèkeerd rente op rente bij het in het huwelijk treden of
op zijn dertigste jaar. Er bestaat dus geen enkele reden te
beweren, dat dit een middel is om de menschen op unfaire
wijze aan den gemeentedienst te binden. Ik moet opkomen
tegen de bestrijding van dit voorstel van de zijde van de
Commissie van Financiën. In haar rapport wordt het voor
gesteld. alsof wij hierin zouden zien een eisch van recht
vaardigheid. Nergens heb ik in ons rapport kunnen lezen, dat
dit onze meening is. Wij zouden hebben beweerd, dat het
goed was de economische positie van het personeel eeniger
mate gelijk te maken. De Commissie zou het dan eer. onrecht
vaardigheid of beter gezegd onbillijkheid vinden, dat een gehuwde
zich ruimer zou kunnen bewegen dan een ongehuwde.
Deze bestrijding is, op zichzelf, zeer juist, maar raakt ons
rapport niet. Noch het een noch het ander is door ons
beweerd.
Voor ons land is dit eene geheel nieuwe zaak. Maar er is
geen enkele reden waaróm wij in eene nieu we aangelegenheid
niet het voorbeeld zouden geven. In menig opzicht is Leiden
een van de eerste gemeenten geweest, die iets nieuws heeft
ingevoerd. Dit acht ik geenszins verkeerd.
Wat den tegenstand van het personeel betreft, ben ik er
van overtuigd, dat menschen, die thans ongehuwd zijn, het,
wanneer zij tot trouwen komen of 30 jaar zullen zijn geworden,
zullen zegenen, dat het instituut spaarplicht zal zijn inge
voerd, omdat zij eerst dan het goede van dit stelsel zullen
hebben leeren waardeeren. Hierbij meen ik het, Mijnheer de
Voorzitter, te kunnen laten.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou den heer Aalberse
eene vraag om inlichting wenschen te doen. Met belangstelling
heb ik den heer Aalberse hooren zeggen, dat men in dit
instituut spaarplicht een soort van staangeld ziet. Hij heeft
evenwel medegedeeld, dat in dit artikel ligt opgesloten, dat
men bij het verlaten van den gemeentedienst zijn geld krijgt
uitgekeerd. Ik kan dit in dit artikel nergens vinden. Onderstel
dat iemand Leiden verlaat op 25 jarigen leeftijd en overgaat
in dienst van eene andere gemeente, dan is hij er mijns inziens
niet zeker van, dat hij zijn geld terugkrijgt.
De Voorzitter. Hij krijgt zijn geld terug op zijn 30ste jaar
of wanneer hij eerder trouwt.
Gesteld iemand komt op zij n 24ste jaar in dienst der gemeente.
Nu gaat hij op zijn 27ste jaar naar Haarlem, dan krijgt hij, ofschoon
hij vertrokken is, toch eerst op zijn 30ste jaar zijn geld terug.
De heer Eerdmans. M. d. V. In dat geval zou de zorg van
Burgemeester en Wethouders zich mijns inziens wel wat al
te ver uitstrekken.
De heer Botermans. M. d. V. Men moet niet vergeten, dat
een werkman nooit rekent naar wat zijn werkelijk loon is,
maar naar wat hij ontvangt. Wanneer zijn loon is 15.en
er gaat aan premies af 3.dan rekent hij, dat zijn in
komen is ƒ12.Daarom ben ik tegen dit voorstel. Doordat
zooveel van het loon afgaat aan premies, heet het, dat Leiden
zoo'n laag loon uitbetaalt.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. Ik zou gaarne willen weten,
waarom men tot zijn 30ste jaar moet wachten, zooals juist
door Prof. Eerdmans is opgemerkt, eer men zijn geld terug
krijgt, wanneer men bijvoorbeeld op zijn 25ste jaar de gemeente
verlaat.
De Voorzitter. Het staat duidelijk in de stukken te lezen.
In het rapport van de Commissie ad hoc is dit voorstel zeer
goed gemotiveerd. Wanneer ieder inlichtingen gaat vragen,
die men in de stukken kan vinden, gaat de behandeling
onnoodig langzaam.
De heer Aalberse. M. d. V. Oorspronkelijk hadden wij dit
artikel zoo geformuleerd, dat men zijn geld bij het verlaten
van den gemeentedienst terugkreeg, bij huwelijk of op zijn
30ste jaar. Naderhand zijn wij tot andere gedachten gekomen.
Het bleek ons toch, dat dit zou werken als een premie op
het verlaten van den gemeentedienst.
De oude theorie van de klassieke economie leert, dat ieder
het best zijn eigen belang kent. We weten nu wel beter! Wij
hebben in dit opzicht reeds ondervinding opgedaan bij enkele
ambtenaren. Men heeft bij sommigen een spaargeldregeling,
hetwelk bestaat uit hetgeen over is van het kleedgeld. Wordt
het bedrag, op deze wijze gespaard, wat hoog, dan komt het
moment, dat men het in zijn belang acht het geld van zijn
spaarboekje machtig te worden.
Dit artikel beschermt zoowel de gemeente als de menschen
zelf. Alleen wanneer men trouwt of op zijn 30ste jaar, kan
men zijn spaargeld ontvangen.
Wij hebben dit voorstel dus gedaan op grond van de ervaring
op dit punt opgedaan.
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mijne stem aan dit voor
stel niet geven. De Commissie heeft uitvoerig uiteengezet,
waarom zij spaarplicht gewenscht acht en in hoeverre zij dit
stelsel wenscht ingevoerd te zien. De motiveering van het
voorstel acht ik niet sterk genoeg om tot de invoering er van
te besluiten.
De Commissie begint dit te zeggen: »Een der factoren,
waarnaar het loon moet worden bepaald, is de levensbenoodigd-
heid van een gemiddeld gezin. Neemt men dezen maatstaf aan,
dan ontstaat bet bezwaar, dat de loonen voor jeugdige en onge
huwde personen hooger zijn dan alleen met het oog op dezen
factor vereischt wordt."
Ik vind het geen bezwaar, dat het loon voor ongehuwden
wat hooger is dan wat zij precies noodig hebben voor hunne
levensbenoodigdheden.
Verder merkt dan de Commissie het volgende op:
»Zij ontveinst zich niet, dat. dit instituut aanvankelijk wellicht
met weinig sympathie door de betrokkenen zal worden begr oet.
Men zal zeggen, dat ieder de vrije beschikking over zijn loon zal
moeten behouden. Intusschen vergete men niet, dat de sociale ver
zekeringen toch ook iemand verplichten iets van zijn loon af te
staan dat men verplicht is voor zijn pensioen te betalen en zoo
meer. Ook voor deze instellingen wordt dus de vrije beschikking
over het reeds verdiende loon beperkt, in het belang der
betrokkenen."
Ik onderschrijf, wat de heer Eerdmans heeft opgemerkt,
dat de Commissie wel wat ver gaat met haar zorg.
Wanneer die zorg door belanghebbenden met dankbaarheid
werd aanvaard en het groote belang van spaarplicht werd
ingezien, zou ik geen bezwaar tegen dit voorstel hebben.
Maar om dit dwingend op te leggen, waar het geen nood
zakelijke maatregel is, de Commissie zegt alleen, dat zij
het gewenscht zou vinden daar heb ik ernstig bezwaar
tegen, vooral waar de grootste meerderheid der belanghebben
den er zeer tegen is.
Wat de heer Botermans zegt, is volkomen waar. Men mag
het natuurlijk betreuren, maar wij hebben niet te maken
met figuren uit een schaakspel maar met levende wezens,
die zich niet laten ringelooren, die eigen begrippen en een
eigen verstand hebben. En zij vinden het aangenamer 15.—
in de hand te krijgen in plaats van ƒ12Theoretisch is
sparen heel mooi, maar wie dat wil, kan zijn spaarpenningen
brengen naar een van de vele instellingen, die ook hier in
de gemeente op dat gebied bestaan.
Waar wij hier te maken hebben met een maatregel, die
gewenscht, maar niet noodzakelijk is, daar maak ik bezwaar
dezen met geweld in te voeren. De Commissie wenscht op
deze wijze het verschil tusschen gehuwden en ongehuwden
weg te nemen. Het verschil tusschen die beiden moeten wij
aanvaarden. Ongehuwden hebben het in menig opzicht niet
zoo aangenaam als iemand, die een gezin heeft, maar finan
cieel ook weer iets gemakkelijker. Dit voorrecht mag men
hun niet gaan ontnemen door spaarplicht in te voeren.
Het kan zijn een prikkel om den gemeentedienst te verlaten.
Waarom zou men iemand kunnen dwingen, die de gemeente
verlaat, tot zijn 30ste jaar hier zijne spaarpenningen te laten
staan. Met die zorg, die wat al te ver gaat, kan ik mij in
het geheel niet vereenigen en ik erken, neemt men niet een
dergelijke grens bij de uitvoering van dit instituut, dan geeft men
een prikkel om den dienst van deze gemeente te verlaten alleen
om het gespaarde geld in handen te krijgen.
Ik kan aan het amendement mijn stem niet geven, Mijn
heer de Voorzitter.
De heer van der Lip. M. d. V. Burgemeester en Wet
houders hebben ook niets met spaarplicht op. De gemeente
heeft ons inziens geen recht verdiend loon in te houden. Op
pag. 15 zegt de Commissie ad hoc: »Als men de levensbe-
noodigdheid van een gemiddeld gezin als maatstaf aanneemt,
dan is het loon voor ongehuwde personen naar verhouding
veel hooger dan voor gehuwde". Die opmerking is natuurlijk
juist. Dit zou er toe kunnen leiden het loon voor ongehuwden
lager te stellen, maar nooit om een gedeelte van het ver
diende loon op de spaarbank te zetten. Op deze wijze gaat
men zich bemoeien met de manier, waarop iemand zijn ver
diend geld wenscht te besteden. De gemeente heeft zich
daarmede niet in te laten. Er is op gewezen, dat toch ook
een gedeelte van het loon voor pensioen wordt ingehouden.
Dit is evenwel een geheel ander geval. Voor zijn pensioens
bijdragen krijgt de ambtenaar iets anders terug. Bij spaarplicht
wordt een gedeelte van het loon ingehouden, wat eerst later
zal worden uitgekeerd. Bovendien is pensioneering niet slechts
in het belang van den ambtenaar, maar ook in dat van de