38
DONDERDAG 31
JANUARI 1918.
Burgemeester en Wethouders zijn er evenwel tegen, omdat
slechts weinigen er gebruik van zullen maken en het veel
werk zal veroorzaken. Wij zijn toch al overladen met admini
stratief werk. Mocht iemand behoefte hebben aan een voorschot,
dan zijn wij hem hierin steeds ter wille. Ik geloof, dat het
beter is artikel 3 te schrappen, omdat dit artikel in deze
verordening niet thuis hoort.
Door de heeren Aalberse, Sijtsma en Briët is voorts een
amendement op artikel 3 ingediend, luidende:
»In het tweede lid van artikel 3 wordt tusschen de woorden
»in" en »maandelijksche" ingevoegd het woord shalfmaande-
lijksche".
Wenschen de heeren hun amendement thans nog te handhaven
of trekken zij het in?
De heer Aalberse. M. d. V. Ik geef U onmiddellijk toe,
dat artikel 3 evengoed kan staan in de verordening regelende
de rechtspositie, waaraan door Burgemeester en Wethouders
de voorkeur wordt gegeven. Wij zijn alleen niet overtuigd
dat het niet wenschelijk zijn zou bij herziening dier verordening
er geene bepaling in op te nemen betreffende eene half-
maandelijksche uitbetaling. Met het vervallen van dit artikel
vervalt ook het amendement er op. Ik wil er dan ook nog
slechts op wijzen, dat aan de Commissie bekend wasdat er
dikwijls een voorschot werd gegeven. Dit kwam ons voor
onreglementair te zijn. Persoonlijk heb ik hiermede zeer
onaangename ervaringen opgedaan. Dit stelsel zou kunnen
leiden tot misbruik. Men wekt. hierdoor ontevredenheid. Den
eenen keer ontvangt men een voorschot, een ander maal wordt
het geweigerd. Waar er nu van verschillende zijden was
aangedrongen om half-maandelijksche uitbetalingen te doen,
hebben wij gemeend, dat het beter zou zijn deze uitbetaling
in te voeren dan het, goed bedoelde, misbruik, dat thans
bestaat, te bestendigen.
De Voorzitter. Wanneer de herziening der verordening
regelende den rechtstoestand aan de orde komt, zou ik den
heeren in overweging willen geven er over na te denken, of
hier niet iets op te vinden zou zijn, bijvoorbeeld ten aanzien
van traktementen beneden f 1200.
Handhaving hier van artikel, 3 zou echter veel moeite
veroorzakenterwijl er slechts weinigen vermoedelijk gebruik
van zouden maken.
De heer van der Lip. M. d. V. Nu wij eene nieuwe salaris
regeling krijgenzal het bedrag genoemd in artikel 7 lid 2
van de verordening regelende de rechtspositie mijns inziens
worden herzien. Deze kwestie komt dus vanzelf later aan de orde.
De heer Botermans. M. d. V. Hoe staat het met de uitbetaling
van de werklieden?
De Voorzitter. De werklieden worden steeds per week
uitbetaald. Het tweede lid van dit artikel heeft slechts be
trekking op de ambtenaren.
De beraadslaging wordt gesloten.
In verband met de wijziging van het voorstel van Burge
meester en Wethouders door artikel 3 te schrappen, is het
amendement van de heeren Aalberse c. s. vervallen.
De Voorzitter. Thans moet er eene vernummering der
artikelen plaats hebben.
Kan de Raad goedvinden Burgemeester en Wethouders te
machtigen voor de vernummering zorg te dragen? Wanneer
niemand hiertegen bezwaar heeft, is hiertoe besloten.
De artikels 4, 5 en 6 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 7 luidende:
De Raad kan bij eerste aanstelling, alsmede bij bevordering
een ambtenaar dadelijk in het genot stellen van één of meer
periodieke verhoogingen.
Tevens kan de Raad voor een door hem aangestelden ambte
naar den vervaltijd eener periodieke verhooging bespoedigen.
Dezelfde bevoegdheden komen toe aan Burgemeester en
Wethouders, wanneer de aanstelling door dezen geschiedt.
Bij toepassing van dit artikel begint de termijn der volgende
verhooging te loopen van den datum af, waarop de vervroegde
verhooging is ingegaan, tenzij door den Raad, respectievelijk
Burgemeester en Wethouders, bij hare toekenning anders
wordt bepaald.
Het eerste lid van artikel 6 is ten deze van toepassing.
Van elk besluit, door Burgemeester en Wethouders krachtens
de hun bij het 3e lid van dit artikel verleende bevoegdheid
genomen wordt aan den Raad kennis gegeven.
De Voorzitter. Op dit artikel heeft de heer Fokker een
amendement ingediend, luidende:
Artikel 7 te lezen als volgt:
»Het College, de Commissie of het hoofd van dienst tot
aanstelling bevoegd, kunnen bij eerste aanstelling alsmede
bij bevordering een ambtenaar dadelijk in het genot stellen
van een of meer periodieke verhoogingen, en tevens den
vervaltijd eener periodieke verhooging bespoedigen."
Wenscht de heer Fokker dit amendement nog nader toe
te lichten?
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil den heer Aalberse, die
reeds over mijn amendement gesproken heeft, de illusie
ontnemen, dat Burgemeester en Wethouders er met een paar
keer per jaar af zouden zijn, wanneer er verhoogingen worden
voorgesteld, welke door Burgemeester en Wethouders moeten
worden goedgekeurd. Ik wil over deze zaak thans weinig meer
zeggen en gezien den weinigen steun, dien ik zal ontvangen,
acht ik het beter mijn amendement in te trekken. In de
praktijk zal wel blijken, wie er gelijk heeft gehad. Blijkt het
op deze wijze niet te gaan, dan kan gemakkelijk in deze
regeling verandering worden gebracht en dat zal dan nood
zakelijkerwijze wel moeten geschieden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 7 wordt, derhalve ongewijzigd, zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikels 8 en 9 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Door de heeren Aalberse, Sijtsma en Briët
is voorgesteld een nieuw artikel 9A luidende:
»Tusschen de artikelen 9 en 10 wordt ingevoegd een nieuw
artikel 9A luidende:
Van alle ongehuwde ambtenaren beneden den leeftijd van
30 jaar wordt 12f% van de in geld uit te keeren wedde
ingehouden als spaargeld.
De Gemeente vergoedt voor de spaargelden een rente gelijk
aan den nominalen rentevoet der laatst gesloten gemeente-
leening.
De Gemeente waarborgt de uitkeering der spaargelden met
de rente op den len dag der maand volgende op die, uraarin
de gerechtigde den leeftijd van 30 jaar heeft bereikt, of is
gehuwd of overleden.
In zeer bijzondere gevallen, geheel te hunner beoordeeling
kunnen Burgemeester en Wethouders geheel of gedeeltelijk
vrijstelling verleenen van de verplichting tot sparen of de
uitkeering geheel of gedeeltelijk vóór den gestelden termijn
doen geschieden.
De kosten vallende op de administratie der spaargelden,
komen ten laste der gemeente.
De nadere regeling van deze verplichting tot sparen en van
het beheer der spaargelden geschiedt door Burgemeester en
Wethouders".
Wenscht een van de heeren dit amendement nog toe te
lichten
De heer Aalberse. M. d. V. Ik acht eene breedere toelichting
van ons voorstel niet noodig.
Op pagina 19 van haar rapport heeft de Commissie dit
onderwerp zeer uitvoerig besproken; aanvankelijk was de
Commissie op dit punt eenstemmig. Alleen heeft een van de
leden, nadat de organisaties waren gehoord en gebleken was,
dat deze er grooterideels tegen waren, gezegd: »ik ben er
wel voor, maar het lijkt mij niet goed tegen den zin der werk
lieden en ambtenaren deze nieuwe regeling in te voeren".
De overige leden zijn evenwel aan dit voorstel trouw ge
bleven. Het voorstel is gedaan in het belang der menschen zelf,
maar toch ook weer in het belang der gemeente.
Het is in het belang van het personeel, omdat wij in deze
regeling zagen een middel, dat werkte als eene verzekering
om te maken, dat men zich bij trouwen behoorlijk zou kunnen
installeeren zonder zich in schulden te behoeven te steken of
op afbetaling te koopen. Wij achten dit voorstel in het belang
van de gemeente op dezen grond, dat, wanneer men langen
tijd van zijn salaris, dat voldoende is om met een gemiddeld
gezin in eene bepaalde groep te kunnen leven, ruim heeft
kunnen leven, omdat men voor niemand te zorgen had, men
nu door een huwelijk veel meer geldelijke zorgen krijgt,
waardoor het moeilijk wordt in zijn stand te kunnen leven.
Ik geloof, dat in dit laatste vooral gezocht moet worden de
reden, waarom de organisaties zoo zeer tegen spaarplicht
zijn gekant. Wordt door spaarplicht aan de menschen eenig
onrecht aangedaan Ik ontken dit ten stelligste en zeer zeker
niet aan de menschen, die na de invoering ervan benoemd
worden, omdat zij van te voren de voorwaarden kennen, waar
onder zij in gemeentedienst worden genomen. Zij weten van
te voren, dat 121/3 van hun loon voor hun spaarpot wordt
afgetrokken.