34
DONDERDAG 31
JANUARI 1918.
zoudt gij hooren, dat zij dan liever zouden willen uitgeschakeld
worden dan in deze regeling opgenomen blijven, ik voor mij
geloof dit niet. Ik heb de loonactie der betrokkenen van alle
kanten gevolgdal was het voor mij zelf niet altijd even
aangenaam. En er zijn aan de lichtfabrieken wel kleine groepen
ambtenaren en werklieden, aan wie dat systeem van den heer
Fokker toelacht, maar het grootste gedeelte der werklieden
wilde er niets van weten en meende, dat dit niets meer dan
een opzet was van den Directeur en de Commissarissen. Daarom
geloof ikdat de Raad verstandig doet niet in te gaan op wat
de heer Fokker voorstelt of wenschelijk acht. De toestanden
zouden daardoor weer verslechteren, doordien een behoorlijk
onderlinge verhouding werd verbroken. Ik wil ten slotte nog
een tweetal opmerkingen maken. Met bijzonder genoegen heb
ik de maidenspeech van den heer Boot aangehoord. Ik ben
volkomen van dezelfde meening, ten opzichte van onze houding
tegen de werknemers. Met minder genoegen heb ik den heer
Pera aangehoord, die begonnen is met miri of meer een blaam te
werpen op onze gemeentewerklieden. Zeker er zullen er wel
zijn, die minder vlijtig werken als oorbaar is, maar over het
algemeen kan men zeggen, dat ook de werklieden hun best
doen en hun loonsverhooging verdienen.
De heer Aalberse. M. d. V. Slechts een enkel woord ter
beantwoording van den heer Fokker. Met groote kracht kom
ik er tegen op, wanneer hij beweert, dat de Commissie veel
te weinig rekening heeft gehouden met de lichtfabrieken.
Het feit, dat ik 10 jaar lang Commissaris van de lichtfabrieken
ben geweest in den moeilijken overgangstijd, toen de electrische-
centrale gebouwd en in exploitatie gebracht werd, is een
waarborg, dat ook, wat mij persoonlijk betreft, er alle geneigdheid
bestond speciaal met de belangen vau de lichtfabrieken rekening
te houden.
Wanneer de heer Fokker als een van de bewijzen, dat de
Commissie zoo weinig aandacht aan de lichtfabrieken heeft
geschonkenaanhaalt, dat uit het eerste ontwerp der loonregeling,
aan de hoofden van dienst voorgelegd, zou gebleken zijn, dat
het loon door ons vastgesteld lager was dan op dat oogen-
blik aan de fabriek uitbetaald; dan erken ik, dat dit volkomen
waar is, maar dat was niet de schuld van de Commissie. Dit
is nu een van de gevallen, waarop ik van middag doelde,
aangezien wij totaal verkeerd waren voorgelicht en het loon,
dat aan ons was opgegeven lager was dan het loon, dat in
werkelijkheid werd uitbetaald.
Wat betreft de moeite om geschikt personeel te verkrijgen,
dit geldt niet slechts voor de lichtfabrieken, maar voor de
geheele gemeente. Het geldt voor de secretarie en de politie
evenzeer. Wij leven thans in een abnormalen tijd, waarin velen
zijn gemobiliseerd, die anders voor eene betrekking zouden
solliciteeren. Dit is de oorzaak, dat er tegenwoordig in verge
lijking met andere tijden zoo'n gebrek is aan personeel.
Maar dit is niet te verwonderen.
Daarom hebben wij ook uitdrukkelijk gezegd, wij maken
hier een regeling met het oog op normale tijden met aanvulling
door duurtetoeslagendie met alle mogelijke andere gevallen
rekening kunnen houden.
De hëer Fokker heeft gezegd: het is in het belang der
bedrijven, dat men goede loonen betaalt, want alleen dan
krijgt men geschikte krachten. Dat is volmaakt juist, maar
hij zal toch moeten toegevendat dit evenzeer geldt voor
iederen anderen tak van gemeentedienst. Het uitbetalen van
een goed loon is een quaestie van rechtvaardigheid tegenover
de personen, die men in dienst heeft, maar ook een belang
voor de gemeentedie alleen daardoor de geschikte krachten
krijgt en behouden kan. Nu is de heer Fokker gekomen met
allerlei cijfers, die natuurlijk op dit moment niet te controleeren
zijn en onmogelijk te beantwoorden. Ik zou er echter op willen
wijzen, dat dan toch de bezwaren, die hij heeft genoemd en
die zijns inziens bestaan tegen het voorstel van de Commissie,
dat door Burgemeester en Wethouders is overgenomen, blijkbaar
in andere gemeenten niet zoo sterk worden gevoeldwant
bijvoorbeeld in den Haag heeft men dezelfde regeling voor
de gasfabrieken als bier nu gelden zal en die ook in dezen
tijd gemaakt is. Maar daarin zit het niet. Men wil terug naar
den ouden toestand, dat de Commissie van de gasfabriek
zelfstandig de loonen regelt, en totaal de regeling van de
gemeente in de war stuurt. Ik heb dat zelf als Commissaris
meegemaakttoen vond ik het ook prettiger dat Burgemeester-
en Wethouders er zich niet mee te bemoeien hadden; maar
nu als raadslid is mij duidelijk gebleken, hoe dit voor andere
hoofden van dienst een ramp is, daar het voor hen. veel
moeilijker is, veranderingen te krijgen dan bij de gasfabriek,
waardoor zij herhaaldelijk te worstelen hebben met ontevreden
heid onder hun personeel.
Dat is nu juist een van de dingen, die wij wilden voorkomen;
en een van de redenen, waarom de Commissie is benoemd, is
dan ook, om meer eenheid en verband te krijgen.
Nu is de regeling zoo gemaakt, dat wanneer in een bepaald
bedrijf verschillende functiën hooger beloond moeten worden
dan anders het geval is, daartoe slechts wijziging van den
Staat noodig is. Wanneer de gascommissie ons dan maar
met- haar advies niet zoo lang laat wachten als nu op het
praeadvies op het voorstel-Wilmer, dan komt de zaak met
bekwamen spoed in orde.
De heer Fokker sprak ook over het toekennen van vervroegde v
periodieke verhoogingen, wat dan niet zou moeten loopen over
Burgemeester en Wethouders. Ik moet zeggen, dat na alles
wat ik van de gestie van de Commissie voor de lichtfabrieken
gezien heb, ik het zeer in het belang van de gemeente acht,
dat dergelijke zaken ook nog eens bezien worden door een
college, dat staat naast het college van Commissarissen. Men
zal dan genoodzaakt zijn, die toekenning tegenover Burge
meester en Wethouders behoorlijk te motiveeren. Burge
meester en Wethouders doen daarvan mededeeling aan den
Raad, en daardoor zullen deze toekenningen nog eens van uit
een ander oogpunt bekeken kunnen worden dan uit het zeer
eenzijdige oogpunt van één instelling.
Burgemeester en Wethouders staan aan het hoofd van de
geheele gemeente, en zullen daardoor meer onbevangen het
belang van de geheele gemeente daarbij in het oog kunnen
houden.
Als lid van die Commissie voor de lichtfabrieken had ik
over deze dingen misschien even zoo gedacht, als de heer
Fokker nu. Men is dan vanzelf geneigd meer eenzijdig het
eene belang van de betrokken instelling in 't oog te houden.
Het is echter in het belang der gemeente, dat er nog een hoogere
instantie is, die bovendien het algemeen gemeentebelang en
dat van andere takken van dienst in het oog houdt. De heer
Fokker zegt nu, dat er wel 500 keer per jaar verhoogingen
zullen worden voorgesteld, maar dat zal zoo'n vaart niet loopen,
Ik herinner mij als lid van die Commissie de genoegelijke ver
gadering jaarlijks in December wanneer de toe te kennen
verhoogingen werden vastgesteld. Dan kwam de heer Van
Doesburgh en zeidenu gaan wij vandaag weer heel wat
menschen gelukkig maken. Dat was voor ons zelf ook aan
genaam, en 't ging heel gemoedelijk, maar tenslotte voelden
wij toch, dat het zoo op den duur niet ging, en toen hebben
wij als Commissarissen een regeling gemaakt, waarbij om de
zooveel jaar iemand een verhooging zou krijgen.
Toen gebeurde het dus eens per jaar, laat het dan nu eens
2 of 3 maal per jaar plaats vinden, in elk geval toch geen
500 maal. Men krijgt een lijst, waarop de namen van menschen,
die voor eene verhooging worden voorgedragen. Het lijkt mij
volstrekt niet verkeerd, dat Burgemeester en Wethouders
eerst de aanvragen onderzoeken, alvorens er toe wordt be
sloten in de vergadering van Commissarissen.
Dit is wat ik naar aanleiding van de opmerkingen van den
heer Fokker heb willen zeggen. Ik wil echter de opmerking
niet achterwege houden, dat hetgeen door den heer Fokker is
betoogd en de wijze, waarop door hem is gesproken, niet ge
acht kon worden te zijn in het belang van de goede ver
houdingen op de lichtfabrieken.
Het kan zijn, dat bij sommigen eenige ontstemming wordt
aangetroffen tegenover het voorstel der Commissie. Ik wil nu
niet onderzoeken, in hoeverre deze ontstemming is aangeblazen.
In ieder geval zal een redevoering als door den heer Fokker
gehouden, de stemming zeker niet beter maken.
De heer Pera. M. d. V. Ik heb slechts het woord gevraagd
om mede te deelen, dat ik ook voor het vervolg niet aan
den heer Sijtsma zal gaan vragen, wat ik in den Raad moet
zeggen.
Wanneer de heer Sijtsma zich verplicht gevoelt tegen te
spreken, wat ik over de arbeiders heb gezegd, dan pleit dit
niet voor het plichtsgevoel van den heer Sijtsma.
De Voorzitter. Ik wensch mij volkomen aan te sluiten bij
den heer Aalberse. Hij sprak geheel in den geest van de
ambtenaren en werklieden van de lichtfabrieken. Wanneer er
één categorie is, die heeft aangedrongen op eene uniforme
regeling, dan is het de Bond van Werklieden in Openbare
Diensten en Bedrijven. Zooals men wellicht zal weten, zijn de
voorzitter en secretaris van dien bond werklieden bij de
lichtfabrieken en zij wenschten geene aparte regeling voor de
werklieden der lichtfabrieken. Natuurlijk zullen allen het
hiermede niet eens zijn, maar in het algemeen wenscht men
eene uniforme regeling. Wat de verantwoordelijkheid van de
Commissarissen betreft, ik geloof, dat het in zou gaan tegen
ons staatsrecht en ook tegen de wenschen van de werklieden
zelf, dat de Commissarissen hadden te beslissen. Men heeft
altijd verlangd naar de verantwoordelijkheid aan den Raad,
wat ook in de requesten is gevraagd.
Wat de loonregeling betreft ben ik het ook geheel eens met
den heer Aalberse. Ook in den Haag heeft men de verhoogingen
gesteld op 2 jaar en eene zelfde indeeling in groepen en
klassen als in Leiden. Wat betreft het opnemen van dezelfde
vakken in verschillende groepen het volgende: