30 DONDERDAG 31 JANUARI 1918. vraag, of wij niet zoo verstandig geweest zijn, vooraf Burge meester en Wethouders te raadplegen. Op blz. 11 van ons rapport had de Commissie daarvan mededeeling kunnen vinden. Wij hebben onze eerste voorstellen niet uit handen gegeven aan de arbeiders- en ambtenaren-organisaties, voor wij die eerst aan Burgemeester en Wethouders hadden laten zien met opgave van de kosten, die wij voorloopig schatten op onge veer ƒ76.000.Wij hebben toen de verhooren gehad van de verschillende organisaties, wij hebben naar aanleiding van die verhooren de hoofden van de bedrijven nog nader gehoord, en het gevolg daarvan is geweest, dat wij verschillende ver anderingen in ons concept hebben aangebracht, die gemaakt hebben, dat het, wat precieser uitgerekend, wordt een be drag van f 100.000.—. Wanneer in een der adressen gezegd wordt, dat de Commissie geene rekening heeft gehouden met de door de organisaties gemaakte opmerkingen, dan is dit dus al weer geheel in strijd met de feiten. Dit blijkt uit de cijfers door mij genoemd. De totaal uitgaven toch zijn naar aanleiding van de verhooren ruim 25 hooger geworden. Bovendien, wanneer de Commissie van Financiën meent, dat eene uitgave van f 100.000.— voor de gemeente-financiën te hoog is, dan zou ik als raadslid een praeadvies van de Com missie van Financiën willen vragen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders, die de f 100.000.van de Commissie nog weer met f 20.000.hebben verhoogd. In de derde plaats, zegt de Commissie van Financiën, leidt het stelsel van de commissie ad hoe tot onbillijkheden. Een stoker toch komt voor in de 2de, 3de, 4de, 5de groep, terwijl een kleermaker slechts voorkomt in een enkele groep. Een stoker kan derhalve veel meer opklimmen in loon dan een arme kleermaker, die het niet verder kan brengen dan de tweede of derde groep, waarin hij staat. Dit is evenwel gezichtsbedrog. Met den naam »stoker" zijn in de verschillende groepen ook werkelijk verschillende menschen bedoeld, die verschillenden arbeid verrichten. Voor het eene werk zal meer bekwaamheid worden geëischt dan voor het andere, of de arbeid des eenen zal veel zwaarder zijn dan die des anderen. Een stoker uit de tweede groep is niet de zelfde man als die in de 4de groep. De stokers van de 4de en 5de groep worden dan ook niet gerecruteerd uit de stokers van een lagere groep. In een hoogere groep wordt derhalve meer bekwaamheid van een stoker geeischt, terwijl een kleermaker heden hetzelfde werk verricht als over 10 jaar, wat geen grootere bekwaamheid vereischt of zwaarderen arbeid vordert. Ik heb zeer veel geduld van den Raad gevraagd, maar het was noodig enkele punten te bespreken. Ten slotte nog een enkel woord in antwoord op hetgeen de heer Briët heeft gezegd naar aanleiding van artikel 136 van de Gemeentewet. De heer Briët behoort tot de minderheid der Commissie met betrekking tot het standpunt ten aanzien van dit artikel ingenomen. Het standpunt van de meerderheid is hem wel bekend. Het is dit, dat wij van meening zijn, dat de Gemeentewet, wanneer zij zegt, dat de Raad regelt de bezol diging van alle ambtenaren en bedienden, daarmede bedoelt alle personen in publiekrechtelijken dienst bij de gemeente. De uitdrukking: «ambtenaar" wordt dus gebezigd voor alle ambtenaren te zamen, zoodat een werkman ook onder deze benaming valt. Dit is de opvatting van de Gemeentewet, welke nooit gewijzigd is. De adressen, waarin men zich inder tijd beriep op artikel 136 der Gemeentewet, hadden gelijk, wanneer zij beweerden, dat niet eene raadscommissie maai de Raad de salarieering had te regelen. Een andere kwestie is het evenwel: hoe moet de salarieering worden geregeld. Is het voldoende, dat de Raad eenige algemeene aanwijzingen geeft? Den heer Briët zou ik willen verwijzen naar artikel 156 van de Grondwet, waar staat: »de wet regelt de op te leggen straffen." Nu is dit het merkwaardige, dat toen de grondwets herziening in '87 werd voorbereid, voorgesteld is deze redactie »de grenzen van de te bepalen straffen worden bij de wet geregeld Er is toen van gemaakt: de wet regelt de op te leggen straften, en nu beroept Buys zich in zijn derde deel op deze wijziging, waardoor hier niet meer gesproken wordt van grenzen, om aan te toonen, dat hetgeen vroeger kon, thans niet meer mogelijk is, namelijk dat in één wet alle grenzen van straffen voor die materie werden vastgesteld. Ook uit de woordenkeuze in de Grondwet blijkt dus, dat men het woord regeltniet goed uitlegt, wanneer men daar onder alleen verstaat het vaststellen van de laagste en hoogste grens De vraag is, wanneer wij juridisch de zaak beschouwen wat staat in de wet; en niet: is de wet naderhand verkeerd uitgevoerd. M. d. V. Ik meen hiermee de verschillende opmerkingen zoo goed mogelijk te hebben beantwoord. De Voorzitter schorst thans de vergadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds te acht uur. Aanwezig dezelfde leden, die in de middagvergadering tegen woordig waren, met uitzondering van de heeren A. Mulder. Sasse, Fabius en Huurman. De Voorzitter. Ik heropen de vergadering. Alvorens de debatten over punt XIII te doen hervatten, stel ik voor eerst te behandelen punt XV van de agenda. Indien niemand hiertegen bezwaar heeft, is hiertoe besloten. XV. Vaststelling van het 2e suppletoir kohier der plaatse lijke directe belasting, dienst 1917. (Zie Ing. St. No. 32). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Thans heropen ik de algemeene beschouwingen over punt XIII. Het woord is aan den heer van den Pot. De heer van der Pot. M. d. V. Slechts een enkel woord naar aanleiding van de opmerkingen door den heer Aalberse gemaakt ten aanzien van het advies van de Commissie van Financiën. Zijne aanmerkingen betreffen een 4 tal punten. Over twee daarvan kan ik zeer kort zijn, over de twee andere zal ik ook kort zijn, al zal ik daarover iets meer moeten zeggen. Het laatste punt betrof de opmerking in het advies van de Commissie van Financiën, of er niet eene zekere onbillijkheid in gelegen kon zijn, dat van twee ambtenaren de benaming van de betrekking bij den een kon zijn vervat in een meer vagen term, waardoor de betrekking zich zal leenen tot plaatsing in meer dan één groep, terwijl van de andere betrekking de yverkkring veel nauwkeuriger in den naam is aangeduid. Als voorbeeld is aangehaald de betrekking van stoker, welke in 3 verschillende groepen is gerangschikt, en daarnaast de betrekking van schoenmaker. Het is best mogelijk, dat het voorbeeld niet gelukkig gekozen is. De heer Aalberse heeft toch aangevoerd, dat het bij de betrekking van stoker kan voorkomen dat men kan hebben een meer superieuren en een meer infeneuren stoker, wier werk dus ten eenen male verschiltzoodat ook nooit de lagere stoker geschikt zal worden voor het werk van den hoogeren. Ik wil hier niet verder over twisten. Toch lijkt het mij toe, dat afgescheiden van dit voorbeeld, de mogelijkheid bestaat, dat men, doordat men eene betrekking bekleedt, die ineen vagen term is omschreven, hierdoor een voordeel geniet boven een ander, bij wien dat niet het geval is. Van veel belang was deze opmerking evenwel niet. Thans een enkel woord over hetgeen de heer Aalberse heeft gezegd naar aanleiding van het door de Commissie uitgesproken vertrouwendat de Commissie ad hoe niet zonder overleg over hetgeen Burgemeester en Wethouders in dit opzicht voor de draagkracht der gemeente mogelijk achtten, haar rapport wereldkundig heeft gemaakt. De heer Aalberse heeft mede gedeeld, dat men op een bepaalde plaats in het verslag kan lezen, dat dit overleg heeft plaats gehad. Op het oogenblik, dat deze zinsnede in het advies werd neergeschreven, stond dit aan de Commissie van Financiën blijkbaar niet voor oogen. De zaak komt echter hierop neer, dat zij een vertrouwen uitsprak, welk vertrouwen gebleken is gegrond te zijn geweest. Dat is alles. Wat nu betreft de kwestie van de opportuniteit dezer regeling, ik blijf er bij, dat mijns inziens het tijdstip voor eene zoo grondige definitieve salarisherziening buitengewoon ongeschikt is/niet omdat wij niet vast kunnen stellen, wat een ambte naar in verband met de tijdsomstandigheden op dit oogenblik als totale belooning toekomtmaar omdat het buitengewoon moeilijk, ja onmogelijk is nu vast te stellen, welk gedeelte van die te geven belooning moet wezen eene vaste jaarwedde en welk gedeelte een duurtetoeslag. En dit is toch wat bij de behandeling van deze regeling van ons wordt gevraagd. De schei ding van deze twee zaken eischt een blik in de toekomst, die niemand onzer heeft. Dat is ook nu nog mijn opvatting. En daar om had ik liever, totdat we iets beter weten wat de toekomst brengt, willen doorzieken met de oude salarissen en de duurte- toeslagregeling willen uitzetten naar gebleken behoefte. De regeling, zooals zij voorgesteld wordt, moge mooi zijn, zij komt mijns inziens op een ongeschikt moment. De heer Aalberse zegt, dat men hiervan de Commissie ad hoe geen verwijt moet maken, omdat de tijdsomstandigheden bij de aanvaarding van hare taak ongeveer dezelfde waren, als op het oogenblik. Toen echter in April 1916 de Commissie benoemd werd, was de ontwrichting van het geheele economische leven nog niet van dien aard als in het einde van 1917. Maar afge scheiden daarvan wijst de Commissie er meermalen zelf op, dat zij eerst op den duur kwam tot het inzicht in de ware beteekenis van haar taak. Had nu de Commissie, toen zij tot dat inzicht kwam, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 16