DONDERDAG 31 JANUARI 1918. 29 vies zouden kunnen uitbrengen. Zoo zouden wij aan den gang kunnen blijven. Wij hebben gezegd: «wij hebben onze opdracht vervuld en een rapport uitgebracht. Burgemeester en Wethouders hebben dit rapport bestudeerd en zijn met een voorstel gekomen. Als Commissie is ons werk thans af- geloopen." Ten aanzien van een tweetal principieele punten, waarin Burgemeester en Wethouders alweken van hetgeen door ons was voorgesteld, namelijk de kwestie van spaarplicht en van kindertoeslag, hebben wij gemeend, dat het gewenscht was, dat de Raad zich zou kunnen uitspreken, aangezien wij door de argumenten van Burgemeester en Wethouders niet zijn overtuigd geworden. Wat de cijfers betreft, waarin door Burgemeester en Wet houders verandering is gebracht, de Raad heeft daarvoor thans voldoende materieel, en zal daarover hebben te beslis sen. Wij hebben ons dus van voorstellen daaromtrent ont houden. Ik geloof, dat het meest loyale standpunt van de Commissie tegenover de voorstellen van Burgemeester en Wethouders dit is, dat alleen, voor zoover de punten niet meer in be handeling zouden zijn gekomen, door de Commissie amende menten moesten worden ingediend, en verder niet. De heer Briët en ik hebben daarom ons amendement betreffende den kindertoeslag op dezelfde wijze aanhangig gemaakt, om den Raad de gelegenheid te geven zich daarover uit te spreken. Nog een enkele opmerking over het praeadvies van Burge meester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders brengen hulde aan het rapport der Commissie, omdat het zoo uit voerig gedocumenteerd is. Het spijt mij, dat ik die beleefd heid niet met een contrabeleefdheid kan beautwoorden door hetzelfde te zeggen van de wijzigingen, die Burgemeester en Wethouders in onze ontwerp-verordening hebben aangebracht. Burgemeester en Wethouders hebben in de periodieke verhoogingen, zooals die door de Commissie waren voorgesteld, een zeer groote en principieele verandering gebracht, dip eigenlijk niet is toegelicht. Alleen wordt gezegd, dat een duurtetoeslag, eigerdijk een verkapte loonsverhooging, nu achterwege kan blijven. Alleen dus om aan dien duurtetoeslag te ontkomen gaan Burgemeester en Wethouders het loon verhoogen door 1° de minima met f 0.60 per week te ver- hoogen en 2° de periodieke verhoogingen te vervroegen. Van die periodieke verhoogingen kan men, met het Duitsche liedje zeggen, dat bet een oude geschiedenis is, die altijd nieuw blijft. De geschiedenis van die verhoogingen is de volgende. Men is in den regel begonnen met 2 of 3 verhoogingen om den betrekkelijk langen termijn van 5 jaar, zooals die thans nog bij de hoogleeraren bestaat. Men is toen aan gaan dringen op verkorting van dien termijn, die eerst op 4, toen op 3 jaar werd gesteld. Het gevolg daarvan was echter, dat als men 3 verhoogingen had om de 3 jaar, men na 9 jaar op zijn maximum stond. Men vroeg één verhooging erbij en kreeg dus 4 verhoogingen, maar toen ging men weer vervroegen en kreeg 4 verhoogingen om de 2 jaar. Toen stond men weer te vroeg op het maximum en kwam er weer een 5de verhooging bij. Ik heb die geschiedenis nagegaan bij de gemeente Amster dam; daar is men gekomen tot 6 periodieke verhoogingen. Daarop is men, voor eenige weken, radicaal te werk gegaan en zijn alle periodieke verhoogingen afgeschaft, en alle loonen op het maximum bepaald. Maar na eenige jaren krijgt men daar natuurlijk de vraag: moet ik nu altijd op dit salaris staan? Men krijgt dan vermoedelijk weer periodieke ver hoogingen, en dit heele spel is dus alleen een manier om de loonen op te schroeven. Ten aanzien van dit punt nu heeft de Commissie een principieel standpunt ingenomen. Waartoe dienen de periodieke ver hoogingen In de eerste plaats als middel om het loon te laten aanpassen bij de toenemende levensbehoeften van het gezin van den arbeider of ambtenaar, en in de tweede plaats als middel tot betere waardeering van de grootere bekwaamheid, die de arbeider of ambtenaar in den loop van den tijd krijgt. Nu heeft, jaren terug, te Amsterdam een onderzoek plaats gehad bij het maken van het arbeidsreglement ten aanzien van het eerste punt, voor alle personen in dienst dier gemeente. Uit dit onderzoek bleek, dat men ongeveer op zijn 40ste jaar de meeste uitgaven heeft te doen. Daarna nemen de uitgaven weer af, doordat de kinderen wat beginnen in te brengen. Hieruit hebben wij afgeleid, dat wij er voor moesten zorgen, dat de ambtenaren ongeveer tegen hun 40ste jaar hun maximum zouden hebben bereikt, zoodat het loon hooger wordt, naarmate de uitgaven in het gezin, tengevolge van het, meer kinderen krijgen, toenemen. Met meerdere uitgaven gaat dan gepaard het hebben van meer inkomen. Dat is de principieele reden, waarom wij voorstellen 4 verhoogingen om de 3 jaar. Wij hebben berekend, dat wanneer men tusschen zijn 20ste en 25ste jaar in dienst van de gemeente komt, men tusschen zijn 32ste en 37ste jaar op zijn maximum is gekomen. Het verwondert ons, dat hieromtrent niets hoegenaamd in het praeadvies van Burge meester en Wethouders is gezegd, en dat Burgemeester en Wethouders, alsof hierover niets in het rapport had gestaan, van de 3 een 2 maken. Het spijt mij wel en ik zou er dan ook prijs op stellen eene nadere toelichting van Burgemeester en Wethouders te mogen ontvangen. Wat door den heer Boot is gezegd, is het standpunt door Amsterdam ingenomen. De heer Boot zegt: »ik ben tegen alle periodieke verhoogingen. In het paiticuliere leven ontvangt men die ook niet". Dit laatste is althans ten deele juist. Men vergete evenwel niet, dat men daar ook niet kent de vaste verhouding, waarin de gemeente tegenover haar ambte naren staat. Daar is het een va et vient. Men biedt tegen elkander op. Maar ook het omgekeerde is het geval. Wan neer er eene depressie komt in de industrie, dan ziet men via de werkloosheid de loonen dalen en dalen, totdat het ge komen is op een bepaald niveau, zoodat het niet lager kan. Wordt de industrie beter, dan gaan de loonen wèer de hoogte in. Waar de gemeente personeel heeft, daar is de groote moeilijkheid deze, dat in den regel in dienst blijft, wat in dienst is genomen. Een zigzaglijn in de loonhoogte, als bij de industrie, kent men bij de gemeente niet. Wanneer men jaar in jaar uit voor het zelfde werk het zelfde loon heeft ontvangen, dan is het gewenscht, dat men wat meer loon krijgt, al was het alleen maar om er de op gewektheid in te houden en de menschen in de gelegenheid te stellen zich wat ruimer te kunnen bewegen. Dit is niet alleen in het belang van den ambtenaar, maar ook in dat van de gemeente zelf. Daarom moeten wij voorzichtig zijn de positie van de gemeente-ambtenaren niet te veel in verband te gaan beschouwen met die van den arbeider in dienst der nijverheid. Wat het praeadvies van Burgemeester en WTethouders betreft, nog eene enkele opmerking. Het heeft de Commissie zeer verwonderd, dat wij op staat D hebben gevonden eene ver hooging van het salaris van bijna alle hoofdambtenaren, welke verhooging zoo goed als niet wordt gemotiveerd. De reden, waarom de Commissie zich hierover heeft verwonderd, is deze: Uit het rapport der Commissie blijkt, dat de Commissie er niet geheel zeker van was, wat de salarissen moesten zijn van de hoofdambtenaren. Voor de loonen der werklieden en lagere ambtenaren hebben wij de voorlichting gehad van de hoofdambtenaren, maar voor die hoofdambtenaren zelf konden wij moeilijk afgaan op hun eigen inlichtingen. Daarom hebben wij verzocht om de voorlichting van Burgemeester en Wet houders, die daaromtrent weer advies gevraagd hebben aan de betrokken raadscommissies. Wat wij dus voorgesteld hebben is het advies, dat wij van Burgemeester en Wethouders, eenige weken vóór het uitkomen van het rapport, hebben ontvangen, behalve dan een enkel cijfer, dat veranderd is; er is, geloof ik, één ambtenaar, die f 100. meer krijgt, als gevolg van de meerdere stelselmatigheid, die in de geheele salarisregeling is gebracht; per slot van rekening is de man, geloot ik, nog niet tevreden! Nu heeeft het de Commissie bevreemd, dat, waar zij vrij wel gevolgd heeft het advies van Burgemeester en Wethouders, nu in eens een nader praeadvies van Burgemeester en Wet houders bij den Raad wordt ingediend, waarin de groote veranderingen tegenover de voorstellen der Commissie niet gemotiveerd worden. Ik weet niet, wat Burgemeester en Wet houders ertoe gebracht heeft, juist deze salarissen te ver hoogen; of misschien Burgemeester en Wethouders eerst verkeerde inlichtingen hadden ontvangen, die naderhand verbeterd zijn, ik weet het niet; maar dat dit in 't geheel niet wordt toegelicht, moet toch, ook op anderen, een eeniger- mate vreemden indruk maken. Ik vertrouw, dat Burgemeester en Wethouders ons alsnog duidelijk zullen maken, waarom zij in hun praeadvies afwijken van het advies, dat zij voor enkele weken aan onze Commissie gaven. Tenslotte nog een enkel woord over hetgeen de Commissie van Financiën in haar advies zegt. Het meeste kan ik voorbij gaan, daar dit ter sprake komt bij de betrokken amendementen. De Commissie meent, dat het moment niet gunstig is om tot deze regeling over te gaan. Ook de heer Fokker bleek van deze meening te zijn. De vraag is echter, wanneer dat gunstig moment er dan wél zal zijn. In ieder geval had de Commissie ad hoe daarvan geen grief gemaakt kunnen wor den, want zij werd benoemd als zoodanig in een tijd, die niet zooveel verschilde met den tijd, waarin wij thans leven, en het is juist door den voortdurenden aandrang tot loons verhooging, mede in verband met de bijzondere tijdsomstan digheden, dat de Raad ertoe is overgegaan, onze Commissie te benoemen. In de tweede plaats meent de Commissie van Financiën, dat het bedrag van f 100.000.van de kosten, die het voorstel van de Commissie meebrengt, buitengewoon hoog is met bet oog op de gemeente-financiën. Ik las dit met zeker genoegen, waar wij van andere zijde voor loondrukkers en loondespoten worden uitgemaakt. Nu stelt de Commissie van Fnanciën de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 15