28 DONDERDAG 31 JANUARI 1918. vond; vandaar, dat wel degelijk met het historisch gegroeide is rekening gehouden, voorzoover dit wenschelijk bleek. Voorts hadden wij bij het brengen van orde in den chaos deze drie voudige taak: meer eenheid, en meer overzichtelijkheid te krijgen en meer vei band te leggen. Naar aanleiding van deze punten heeft de heer B'okker eenige opmerkingen gemaakt. De meerdere eenheid vindt hij in een dergelijk stelsel ver keerd, maar aan den anderen kant meent hij, dat men er niet aan kan ontkomen. Zoo dacht eigenlijk ook de Commissie er over. Wanneer wij de starre, levensvreemde theoretici waren, waarvoor men ons houdt, zouden wij de theoretisch alleen juiste loonregeling hebben moeten maken, waarbij men iederen man persoonlijk waardeert en persoonlijk voor zijn arbeid het loon geeft, dat hem werkelijk voor dien arbeid overeenkomstig zijn persoonlijke kennis en ijver, toekomt. Dat is de theorie, vooral door werkgevers gehuldigd, en zoo zou het, theoretisch, ook werkelijk juist zijn. De ervaring leert evenwel, dat dit niet opgaat en dat hierdoor allerlei misstanden en ontevredenheid ontstaan, zoodat men naar een bepaald, meer veralgemeenend, stelsel is moeten gaan zoeken, welk stelsel men aantreft ook in de particuliere nijverheid, waar de collectieve arbeidscontracten zijn doorgedrongen. Dat ook aan deze nieuwe regelingen groote schaduwzijden ver bonden zijn; ik zal de laatste zijn dit te ontkennen. Waar om? Omdat het theoretisch juist zou zijn; wanneer men den arbeid van ieder man afzonderlijk zou kunnen waardeeren, om daarnaar het loon te bepalen. Ieder ander stelsel gaat recht hier tegen in. Aan het stelsel van reglementeeren zijn nadeelen verbonden, ik geef het grif toe. De Commissie is echter bij haar stelsel van reglementeeren zoo ver mogelijk gegaan, om de fouten eener al te stijve reglementeering te ontgaan. Zoo ver zelfs, dat de Commissie van Financiën de schrik om het hart is geslagen, en zij gevraagd heeft, of de regeling niet al te soepel zou zijn. Wij hebben wel gevoeld, dat door ons meer soepel stelsel ook weer misbruiken konden insluipen, doch wij hebben gemeend, dat eerie afdoende remedie hiertegen is openbaar heid, zoodat wanneer door Burgemeester en Wethouders of door den Burgemeester van hunne bevoegdheid gebruik wordt gemaakt om van het stelsel af te wijken, hiervan aan den Raad kennis moet worden gegeven. Ik acht dit het eenige middel om misbruiken te voorkomen. Wij zijn nu eenmaal allen menschen en de hoofden der bedrijven zijn ook menschen, en zij worden weer voorgelicht door lager personeel, dat ook menschen zijn. Door het middel van openbaarheid is de kans op misbruik maken zooveel mogelijk voorkomen. In de tweede plaats moest gezorgd worden voor meer over zichtelijkheid. Dit hebben wij bereikt door het stelsel van staten, en door alles te brengen in eene verordening; waar er vroeger twintig of meer verordeningen waren, daar hebben wij thans ééne verordening met een 4-tal overzichtelijke staten. De heer Fokker heeft hier nog opgemerkt, dat aan de Commissie was opgedragen eene vergelijking te maken met andere gemeenten. Hiervan had hij evenwel niets in het rapport gevonden, al onderstelde hij, dat de Commissie hare opdracht wel zou hebben vervuld. Ik kan den heer Fokker mededeelen, dat de g-oede verwachting, die hij heeft van de Commissie, volkomen terecht is. Wij hebben zeer minutieus bestudeerd de loonregelingen van Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Haarlem en enkele andere gemeenten. Hoe meer wij daarin evenwel studeerden, hoe meer het ons bleek, dat wij daarin gevaarlijk materiaal bezaten. Men zou toch moeten rekenen met den levensstandaard in de verschillende gemeenten, zoo dat f 15.in de ééne gemeente minder waard is dan f 11.50 in eene andere gemeente. Men denke alleen aan de woning- huren In de tweede plaats, en dat is een andere moeilijkheid, geeft dezelfde titel volstrekt niet altijd dezelfde functie aan. De burgemeester heeft daar herhaaldelijk op gewezen bij de behandeling van regelingen, de politie betreffende, wanneer wij in adressen van organisaties aangegeven vonden, hoe het in andere gemeenten met de salarieering gesteld is. De Commissie heeft nu werkelijk ondervonden, dat dit zonder critiek vergelijken inderdaad gevaarlijk is. Iemand, die een bepaalden titel heeft, heeft hier nog volstrekt niet denzelfden arbeid als iemand in den Haag of Rotterdamdie denzelfden titel draagt. Wij hebben er daarom volstrekt het nut niet van ingezien, om veel te publiceeren van hetgeen wij uit andere gemeenten bijeengebracht hebben. Wij hebben alles critisch onderzocht, wij hebben vooral met de stelsels ons voordeel gedaanmaar met de cijfers heel weinig, daar die voor ons vaak moeilijk te hanteeren waren. Het scheen ons dus overbodig, ons rapport diklijvig te maken met mededeelingenwaaraan de Raad heel weinig zou hebben, en die minder ontwikkelden op een dwaalspoor hadden kunnen brengen. In de tweede plaats moesten wij nagaan, wat behoorlijke loonen waren. De Commissie heeft dat punt zeer principieel behandeld, zooals uit het rapport blijkt. Wij hebben nagegaan, welke factoren hebben mee te werken bij het bepalen van een rechtvaardig en billijk loon. Nu kan ik mij begrijpen, dat dit op velen den indruk heeft gemaakt van een zuiver theoretische bespiegeling. Heeft men hier echter niet te doen met het gewone mis verstand? Wanneer iemand de practijk waarneemt en daaruit zijn conclusies trekt en formuleert, pleegt dit dan niet steeds op degenen, die niet dergelijke analytische en synthetische beschouwingen van het gebeuren in de maatschappij houden den indruk te maken van zuiver theorie te zijn, terwijl het toch niets anders is dan het onder bepaalde stellingen vastleggen van hetgeen men practisch in het maatschappelijk leven heeft waargenomen, dus niets anders dan geformuleerde practijk? Wat in het rapport staat over het werken van verschillende factoren in het maatschappelijk leven bij de vaststelling van het loon, en dus ook door ons telkens overwogen is moeten worden bij het vaststellen van ieder loon, is dus geen theorie, maar slechts in compacten vorm weergegeven hetgeen gebeurt, met meerdere of mindere bewustheid, in het maatschappelijk leven. Wanneer men een directeur vraagt: waarom verdient deze man f 15.— en gene f 14.zal hij dikwijls niet onmiddellijk daarop kunnen antwoordenmaar wanneer hij de verschillende factoren nagaatdie daartoe geleid hebbenzal hij zeggen deze man kreeg meer loon, omdat ik zag, dat hij in zijn stand met het geld niet meer kon rond komen; daar heeft dus de factor: behoefte den doorslag gegeven. In de practijk zal misschien de factor: bekwaamheid beter tot zijn recht kunnen komen in het maatschappelijk leven dan in het gemeenteleven. De heer Jaeger heeft zich teleurgesteld gevoeld, dat wij bij de bespreking van deze factoren gezegd hebben, dat de factor: arbeidspraestatie in de gemeente eigenlijk niet meetelde. Ik geloof, dat dit een misverstand is. Natuurlijk is het niet onze bedoeling te zeggendat het loon absoluut geen rekening houdt met de arbeidspraestatie, zooveel gezond verstand zal de heer Jaeger bij ons wel willen onderstellen. Wat hebben wij bedoeld met deze passage? Wij hebben dit bedoeld. Iri de industrie heeft men het door middel van stukloon, door tariefwerk, in de hand om de arbeidsprestatie evenredig te doen zijn aan het loon, dat aan anderen per week wordt uitbetaald. Nu is onze meening, dat het stelsel van stukloon en tariefwerk in den regel niet is toe te passen in een gemeentehuishouden. Hoe zou men een klerk op stukloon kunnen laten werken? Wil men hem per pagina betalen? De eene pagina zal bijvoorbeeld heel wat meer moeite en tijd vorderen dan de andere pagina. Dit is arbeid, die niet te tarifieeren is. Men moet aan zulke ambtenaren geven week of maandloon. Dit is de reden geweest, waarom de factor «arbeidsprestatie" weinig bij de vaststelling van het loon heeft medegeteld. Bij de politie is het bijvoorbeeld wel het geval geweest. Bij de politie, en ook bij de brugwachters, heeft men nachtarbeid wel degelijk gerekend als zwaardere arbeids prestatie. Dit is een van de redenen geweest, waarom wij voor hen, procentsgewijze, de hoogste verhoogingen hebben voorgesteld, omdat wij meenden, dat onder zulke moeilijke omstandigheden een hooger loon moest worden verdiend. Dit is eveneens het geval geweest bij de bepaling van het loon voor de stokers der gasfabriek. Thans nog een enkel woord over het praeadvies van Burge meester en Wethouders, en dat van de Commissie van Financiën. Wat betreft de positie van de Commissie ad hoc ten opzichte van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, hebben wij gemeend, dat de rollen eenigszins zijn omgekeerd. Aanvankelijk hadden wij ons voorgesteld, dat van ons zou verwacht zijn eene concept-verordening met memorie van toelichting, die door ons als Raadscommissie aan den Raad zou worden aan geboden, welke verordening dan door den Raad behandeld zou worden, nadat Burgemeester en Wethouders er praead vies op zouden hebben uitgebracht. Toen ik de Ingekomen Stukken ontving, zag ik, dat Burgemeester en Wethouders eene andere opvatting huldigden. Zij hadden enkele artikelen geamendeerd en eene eigen aldus geamendeerde concept verordening opgesteld. Toen nu de Voorzitter mij voor 14 dagen vroeg, wat nu in behandeling moest komen, heb ik gezegd, dat, nu Burgemeester en Wethouders zelfstandig een nieuwe concept-verordening hadden voorgesteld, ik er geen bezwaar tegen had, dat deze nieuwe verordening van Burge meester en Wethouders, ten einde alle misverstand te voor komen, in behandeling zou komen. Toen hebben wij ons afgevraagd, hoe de Commissie tegen over het voorstel van Burgemeester en Wethouders moest staan. Wij hebben hierover vergaderd en wij zijn eenstemmig van oordeel geweest, dat het niet lag op den weg van de Commissie aan den Raad opnieuw een praeadvies uit te brengen op het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, waarop Burgemeester en Wethouders dan weer een praead-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 14